Agnus Dei van Ryelandt te Roeselare.
Op donderdag 13 mei 1976 had in de Sint-Amandskerk te Roeselare een koncert plaats dat we zonder gevaar voor overdrijving of subjektiviteit als een revelatie van zeer hoog gehalte kunnen bestempelen. Deze bewondering geldt evenzeer voor het werk van Jozeph Ryelandt als voor de kwaliteit van de uitvoering.
Dat het moeilijk is over onze eigen komponisten te oordelen omdat hun oeuvre onvoldoende bekend is, is een vaststelling die maar al te dikwijls gehoord wordt. En even dikwijls wordt daar de bedenking aan vast geknoopt dat dit gebrek aan verspreiding voor veel komponisten als een onrecht kan worden beschouwd. Tot deze groep behoort zeker J. Ryelandt. Zijn opus-lijst bevat 133 nummers, geschreven tussen 1892 en 1944. Hoewel Ryelandt algemeen als komponist van vokale religieuze muziek wordt gekwalificeerd, is in deze lijst het groot aantal instrumentale werken opvallend: vijf symfonieën, een symfonisch gedicht, twee ouvertures, vijfentwintig sonates voor diverse instrumenten, strijkkwartetten, pianokwintetten.. Zijn oratoria De 14 Stonden, Purgatorium, De komst des Heren, Maria, Agnus Dei, Christus Rex, en zijn zeven geestelijke kantates, vier missen en een Te Deum wijzen daarnaast op een duidelijk religieus ingestelde richting.
Geboren te Brugge op 7 april 1870 in een aristokratische, Frans georiënteerde familie, werd Ryelandt vooral beïnvloed door de diep gelovige sfeer van zijn huiselijk milieu, door het mysticisme van het toenmalige Brugge en door zijn studies in de filosofie bij de Jezuïeten te Namen. Dit geheel vormde in hem een oprecht vrome natuur die zich vooral aangetrokken voelde tot religieus-mystieke schoonheid. De muzikale vorming die hij van 1891 tot 1895 als privéleerling van Tinel meekreeg, leerde hem deze gevoelens uit te drukken in groots opgevatte oratoria en kantates of in meer ingekeerde geestelijke liederen. Tinel en Ryelandt mogen de hoofdfiguren worden genoemd uit de beweging die rond de eeuwwisseling een herstel van de godsdienstige muziek in ons land bewerkstelligen. Hun werken illustreren bovendien twee duidelijk uiteenlopende richtingen van deze beweging: Tinel uit zich vooral in dramatisch geladen, romantische taferelen met grootse aria's, triomfantelijke koren en weidse orchestratie. Bij Ryelandt overheerst eerder een mediterende lyriek geschraagd door een evenwicht tussen een klassiek-romantische harmonie en een dekoratieve, op Händel wijzende polyfonie.
Zijn vier grote oratoria tonen een zeer sterke verwantschap en een merkwaardige eenheid. Naar inhoud is er de centrale figuur van Kristus, als Verlosser (De komst des Heren, 1906-'07), als offerlam en stichter van de Kerk (Agnus Dei, 1913-'14), als koning van de mensen (Christus Rex, 1921-'22) en wordt tevens de rol van Maria bij deze Kristusfiguur belicht (Maria, 1909-'10). Deze inhoudelijke eenheid brengt een gelijkaardig verband mee inzake sfeer, opvatting, struktuur, techniek en stijl, uitzondering gemaakt voor Christus Rex dat een