haast nog door het Parlement goedgekeurd, die de overdracht van bevoegdheden in oorlogsomstandigheden regelde, werd dit wettelijk niet bestaande ‘Comité van de Secretarissen-generaal’ verplicht uit de administratieve anonimiteit te treden, om gedurende vier jaar, naast, met en tegen de Duitse bezetter België te besturen.
In zijn tans gepubliceerd doktoraal proefschrift, brengt Van Den Wijngaert een uitstekende analyse van het bestuur van dit komitee. Na een uitvoerige bronnenbespreking, strikt overeenkomstig de regels van de erudiete geschiedschrijving, gaat de eigenlijke studie van start met een eerste kort hoofdstukje waarin de auteur de overgang schetst, in mei 1940, naar het bezettingsregime. Van Den Wijngaert laat zeer goed naar voren komen hoe de sekretarissen-generaal in deze eerste weken met een zeer grote onzekerheid tegenover hun nieuwe taak staan. Hoe kan het ook anders bij deze ervaren hoge ambtenaren die onmiddellijk inzien dat de bestaande wetgeving en de voor handen zijnde administratie ontoereikend zijn om aan de oorlogsomstandigheden het hoofd te bieden. Het ambtenarenbloed kruipt echter waar het niet gaan kan, zodat ze zich vrij vlug aan het werk zetten om tot een administratieve en ekonomische normalisering te komen, om orde te scheppen in een chaos, die mede werd veroorzaakt door een paniekerige regering die zogoed als alle zelfbeheersing heeft verloren.
Op 5 juni 1940 heeft de eerste officiële kontaktname plaats van het komitee met de Militärverwaltung. Wat hierop volgt tot einde oktober 1940, noemt Van Den Wijngaert de aanpassing van het bestuur aan de bezetting. Na deze inrijperiode begint voor de sekretarissen-generaal voor goed de dagelijke politiek van het minste kwaad. De problemen van het ekonomisch herstel met onder andere de werkhervatting, de financiële en monetaire kwesties, de vitale politiek van de voedselvoorziening, de verplichte tewerkstelling, de sekretarissengeneraal konden in al deze materies slechts beslissingen treffen die, zeker de Belgische bevolking ten goede kwamen, maar waaruit ook de bezetter een enorm voordeel moest halen.
Van Den Wijngaert brengt een uitstekend beeld van deze pragmatische politiek van toegevingen en verzet. Hij maakt het de lezer tevens gemakkelijk om te volgen hoe van de brede bestuurlijke autonomie die de Militärverwaltung bij de aanvang beloofde, steeds minder overbleef, maar ook hoe het komitee, binnen deze steeds kleiner wordende maneuvreerruimte, er toch nog blijft in slagen om op belangrijke punten de uitvoering van maatregelen die door de bezetter waren opgelegd, af te zwakken of te vertragen.
Ik heb in het werk wel erg het menselijke aspekt gemist. Dit schaadt de leesbaarheid van het boek. Erger is dat door dit tekort, een groot deel van de beleidsbeslissingen van de sekretarissen-generaal voor de lezer van 1976 hun ware dimensie niet krijgen. Slechts tegen de menselijk gekleurde achtergrond van het leven onder de bezetting kan men doen uitkomen wat het betekent er in te slagen dat het broodrantsoen van 225 gram op 300 gram wordt gebracht, maar ook wat het betekent toe te geven op het gebied van de verplichte tewerkstelling. De auteur laat bijvoorbeeld wel duidelijk aan bod komen dat Leemans en Romsée met hun kollega's binnen het komitee van mening verschillen over de wijze waarop het Belgisch bestuur op de politiek van de bezetter moet reageren, maar dit kan pas de juiste dimensie krijgen, geprojekteerd tegen de achtergrond van de V.N.V.-kollaboratie. De Duitse bezetter was uiteraard de eerste en belangrijkste tegenspeler van de sekretarissen-generaal. Maar Van den Wijngaert had toch ook de Belgische bevolking mogen laten optreden, al ware het maar met vluchtige tussenpozen en op de achtergrond. Nu komt ze zo goed als niet voor in het scenario van een stuk dat te veel met robotten en te weinig met mensen van vlees en bloed is gestoffeerd.
Dit tekort mag ons echter niet doen vergeten dat we hier voor belangrijk pionierswerk - het woord is volledig op zijn plaats - staan. Om zich hiervan te overtuigen volstaat het enkele grote handboeken over de Belgische politieke geschiedenis open te slaan op de periode 1940-1944. In Politieke geschiedenis van België van 1789 tot heden (1964) van prof. T. Luyckx geeft het stuk over België onder de Duitse bezetting slechts in de gauwte enkele weinig relevante algemeenheden over het bestuur van de sekretarissen-generaal. Meer dan tien jaar later doet zich ongeveer hetzelfde voor in de bijdrage van professor Willequet in het recent gepubliceerde kollektief werk Histoire de la Belgique contemporaine, 1914-1970 (1975). Van den Wijngaerts werk was nog niet verschenen.
E. Defoort
M. Van den Wijngaert, Het beleid van het Comité van de Secretarissen-generaal in België tijdens de Duitse bezetting, 1940-1944. Brussel, 1975, XLVI-326 p. (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Klasse der Letteren, 79).