tans als een modegril beschouwd, een internationale mikrobe die tijdelijk wat opwinding en koorts heeft verwekt. Tot de schaarse kunstenaars, de witte raven, die nu nog de moed opbrengen hun innerlijke bewogenheid in lyrisch abstrakte festijnen om te zetten, behoort Geo Sempels. Hij drijft de konsekwenties door van een eens gekozen richting, waarvan hij door studie en ondervinding weet, dat zij voor hem de enig gerechtvaardigde en de belangrijkste was, is en blijft. Het blijkt geen sinistere moed te zijn van een kunstenaar die mordicus ooglappen wil aanhouden, ofschoon hij beseft dat de wereld en de kunst voortdurend aan schommelingen en ontwikkelingen onderhevig zijn.
Het kruciaal probleem is gesteld. Het komt ons voor dat Geo Sempels pikturaal altijd een taal heeft gesproken die voor de kleurgevoelige te begrijpen is, dat hij er zich altijd van bewust is geweest een boodschap te brengen. Een paar feiten brengen we ter staving hiervan. Een werkelijk akademische opleiding heeft hij nooit kunnen verdragen, noch aanvaarden. Schreef hij niet dienaangaande: ‘De goedmenende leraars hadden alleen oog voor de perfekte nabootsing van hun prachtig geëtaleerde stillevens en hun plaasteren beelden. Alleen bij Modest van Muylders in Aalst hield ik het een poosje uit. Die verstond de kunst je naar zijn zin te laten schilderen zonder dat je het merkte. Na ieder portret dacht ik ‘Verrek! hij heeft me weer liggen!’
Verder is een andere uitspraak van Geo Sempels, daterend van eind 1961, revelerend voor zijn houding tegenover zijn kunst. In een interview werd onder meer vastgesteld, dat het niet lang geduurd heeft voordat hij een benijdenswaardig palmares al op 35-jarige leeftijd kon voorleggen. Geo Sempels antwoordde: ‘Voor u lijkt het niet lang. Nochtans vijftien jaar schilderen en ieder vrij uurtje er voor opofferen, ieder frank zakgeld in verf en doek omzetten, is toch wel een lange weg tijdens dewelke menigmaal hard op de tanden moest gebeten worden om vol te houden zonder versagen tegenover de minachting van mijn vrienden ten overstaan van mijn “abstrakt gedoe”. Wel honderdmaal was de verleiding zeer groot om maar opnieuw landschapjes, stillevens, portretten te borstelen: die kun je tenminste tegen een billijk prijsje verkopen, terwijl abstrakt werk rustig op je zolder verzeilt en je op de lange duur zelfs begint te hinderen, omdat de ruimte die overblijft om te werken zo klein wordt.’
In de 25-jarige evolutie van de schilderkunst van Geo Sempels menen we drie periodes te kunnen onderscheiden. De eerste loopt tot 1960. Ze wordt beheerst door het impulsieve teken, het monokrome palet (hoofdzakelijk grijzen, okers en paarsen) en het vorm-reliëf door middel van nogal ongebruikelijke kleurenprocédés. In dit verband beschikken we over een eigenhandig geschreven ‘recept’ van de artiest tot het vervaardigen van een casseïne-emulsie. De alchimie van de toen aangewende kleurentaal gaat hand in hand met de gesuggereerde droomlandschappen op doek en paneel. Het zijn duidingen van onbetreden en geheimzinnige gebieden: koraalriffen, kraters, gestolde lava, ruisende golvingen over steen, gruis en zand, melkwegen en nevelvlekken, labyrint en spijkerschrift van de droom. Het is alsof uit de eruptie van een enorm magma een oerkreet een wordende wereld aankondigt.
De tweede periode eindigt omstreeks 1970. Zij verrast door de dynamiek van de cirkel en de ovaal enerzijds en door de muzikaliteit der tonalistische kleurpartijen anderzijds. De kreet wordt gedempt door het akkoord, dat overvloeit in een zang. Sempels kompositorische en poëtische gaven komen sterker tot uiting. De kleurakkoorden schemeren door elkaar. De weerbarstige periferie der dingen is voor goed doorbroken. Het is alsof een betoverde hand blauwe, rode, groene, gele, oker waden over het doek laten uitwaaieren. In de derde en huidige periode in het oeuvre van Geo Sempels zijn beweging en diepte schering en inslag. In de kleurharmonieen dringt zich een sterkere muzikaliteit op. De titels van enkele doeken zijn in dit opzicht sprekend: Trompetsolo (1975), Preludium tot de nieuwe lente (1974), Tsjaikovski's herfst (1974), Zang I (1975) en Zang II (1975). De traditionele olieverf heeft plaatsgemaakt voor syntetische harsen als akryl en polyvinyl in de gouaches op grotere formaten. In deze werken konstateert men voortdurend dat zij niet het resultaat zijn van automatismen en lukrake improvisaties, maar de vrucht van bezinning, een intens levensgevoel en een nooit aflatende lyrische bezieling.
Ofschoon te Hasselt komposities uit 1965 en 1967 ontbraken, enerzijds doeken egaal violet en donker geschilderd en anderzijds pistoolschilderijen, bracht deze retrospektieve een verdiende hulde aan een artiest, van wie we al in 1960 getuigden dat hij heel anders, nieuw was in Vlaanderen. De staat heeft van hem vier werken in zijn bezit; beproefde kunstliefhebbers namen hem entoesiast op in hun verza-