mij niet, telden niet, of met onvoldoende kracht’ (250). Maar ik heb de indruk dat juist die zedelijke opvattingen en hoe hij ze verder noemt, Vernon ontzaglijk remmen, op een ouderwets hollands-kalvinistische manier, en met hem de auteur. Van der Veen heeft herhaaldelijk bevestigd dat In liefdesnaam een autobiografisch boek is, waarvan hij gedeeltes zelf nog niet opnieuw durfde te lezen. (Zie hiervoor o.a. het indringende vraaggesprek dat Ben Bos met hem maakte in De Nieuwe Linie van 26 november 1975). Niet durven, onmacht, verraad, ik zal de eerste zijn om een auteur die daarmee voor de dag komt bij zichzelf, toe te juichen. Non Posso is het melodietje dat door het hele boek speelt. ‘Non Posso, Non Posso, onmogelijk, onmogelijk-, kon ik niemand vertellen, behalve Angela. Iedereen zou hebben ontkend dat dit kon slaan op de verhouding tussen ons, hoeveel ouder ik ook was’ (266). Non Posso ook in diepere betekenis. Angela tegen Vernon over Mini: ‘Ze had graag gewild, dat jij, haar man, meer had “overgenomen”. Toen vertelde ze me hoe ze een keer drie uur bij Mini was gebleven, die wanhopig was geweest omdat ze het gevoel had dat ik me terugtrok. ‘Als het moeilijk wordt trekt hij zich terug, dat heb jij toch ook gemerkt?’ (269).
Iemand gaat dood, dat kan gebeuren. Iemand anders kan dat niet aan en daar niet tegen; zijn liefde voor de stervende raakt geblokkeerd, dat kan gebeuren. Die iemand begint met een jongere bovenbuurvrouw een overwegend seksueel gekleurde liefdesrelatie (‘vermoedelijk was ze een beddiertje, en dat zeg ik zonder enige behoefte haar neer te halen’, 103); dat kan ook gebeuren. De buurvrouw, reddende engel Angela, blijft na dood echtgenote bij buurman, dat kan ook nog gebeuren. En het is allemaal heel normaal dat zo'n man dan wordt opgevreten door gevoel van schuld en onmacht, èn door een gevoel die nieuwe relatie te moeten verontschuldigen tegenover de buitenwacht die natuurlijk meteen met opgestoken vingertje klaarstaat: ‘ontrouw, dubbelspel, oude bok met groen blaadje voordat oud struikje al helemaal dood is’.
Van der Veen (nogmaals: dat hij zijn werk nadrukkelijk autobiografisch noemt, geeft me het recht om hier van Van der Veen te spreken en niet alleen van Vernon) geeft er blijk van het eerste wel bij zichzelf door te hebben. Hij aarzelt niet zichzelf in Vernon overal als zwak af te tekenen, oud, weifelachtig, tekortschietend. En dat kan geen kwaad. Het voorkomt in ieder geval kritiek van mensen die een ideale sterke held wensen, zoals in ‘echte ziekenhuisromans’. Van het tweede gevoel is hij zich dunkt me nog niet bewust geweest. Want daar slaat hij door. Zo relativerend en gedoseerd als hij zichzelf als poseur en ondiepganger af laat gaan, zo ongenuanceerd verdedigt hij zijn nieuwe relatie, namelijk door haar vlekkeloos en geïdealiseerd af te schilderen. Nooit ergens wolkjes aan de lucht, altijd vervoerend in bed, tot vervelens toe.
Ik heb niet tegen bekentenisromans, integendeel. In de afgelopen vakantie heb ik zo met geneugte voor de achtste keer Milieus Flying gelezen en voor de iets minder zoveelste keer Cottenjé's Eeuwige zomer en Deleu's Brieven naar de overkant. Allemaal bekentenisliteratuur maar dan wel van auteurs die bij zichzelf tot op de bodem zijn gegaan en alles van zichzelf hebben durven te bekijken, zelfs de motivatie waarmee ze hun werk schreven. Door die meedogenloze eerlijkheid grijpen zij de lezer op verschillende nivo's tegelijk. Bij Van der Veen is het Non Posso ook van toepassing op zijn vermogen al helemaal eerlijk met deze ingrijpende levenservaringen van hemzelf te zijn. Niet alleen durft hij sommige stukken van zijn roman nog niet over te lezen, hij durft in zijn nieuwe relatie nog niet diep te gaan kwa introvertie, en in zijn schrijven niet m.b.t. het nagaan van eigen motieven. Jammer, want als hij zichzelf daar de tijd en de moed voor gegeven zou hebben, had hij het genre bekentenisliteratuur niet met zo'n melodrama verrijkt. Zijn slot doet niet onder voor een iets duurder soort keukenmeidenromans: ‘Ik keek haar na. Nu kon ik haar goed in het oog houden. Het hoefde niet meer slecht af te lopen, niet tussen ons. Ik wilde er niet aan twijfelen.’
Hanneke van Buuren
Adriaan van der Veen, In liefdesnaam, Amsterdam, Querido, 1975.