zijn ontsnapt. Zo wordt, op blz. 1659 s.v. Thiers, Emiel, gesproken over de ‘concentratiepogingen van prof. Thuysbaert te Lokeren’. Het alfabetisch toeval wil dat drie bladzijden verder Prof. Thuysbaert behandeld wordt; daar vernemen wij niets over deze ‘concentratiepogingen’ die toch hun betekenis gehad moeten hebben.
Een herhaling die zich meer voordoet is het geven van afwijkende definities van dezelfde begrippen door verschillende auteurs die parallelle onderwerpen behandelen, zoals Nationale minderheden, Belgisch Nationalisme en Vlaams Nationalisme. Volgens mij had de redaktie aan de hand van de door de drie auteurs gegeven bepalingen, die niet tegenstrijdig zijn maar evenmin konkordant, onder het hoofdwoord nationalisme een bepaling kunnen inlassen om zo begripsverwarring te voorkomen. Aan de hand van het artikel over het Belgisch nationalisme had de redaktie overigens heel wat kunnen dokteren aan het voorafgaande trefwoord Nationale Minderheden in Europa waar de auteur hardnekkig de sociaal-ekonomische faktoren negeert die in de bewustwording en de solidariteit van de nationale minderheden klaarblijkelijk een rol spelen. In een encyklopedie zijn overlappingen onvermijdelijk. Maar soms zijn ze hinderlijk. Zo wordt onder het raamwoord Nederland - Vlaanderen een komplete opsomming gegeven van de Nederlandse Taal- en Letterkundige Congressen. Een verwijzing naar het trefwoord Nederlandse Congressen, waar heel de reeks in ekstenso wordt vermeld, zou hier voldoende geweest zijn. In het eerste artikel worden bovendien een aantal zeer vage en dus irriterende kommentaren op deze kongressen gegeven: ‘De beraadslagingen verliepen dan ook minder vlot: men durfde geen risico's te nemen... Er volgde politieke beroering. De tegenstellingen werden merkbaar nog niet zozeer op het 8ste congres ... maar vooral op het 9de... waar onder meer J. de Geyter en Multatuli voor olie op het vuur zorgden. Het jaar daarop trachtte Den Haag de gemoederen te bedaren...’ enz. Waarover de beraadslagingen handelden, welke risiko's of welke tegenstellingen zich manifesteerden, is alleen aan ingewijden bekend. De niet ingewijde verneemt te veel en te weinig. Het lijkt mij, dat de
redaktie, die vooraf de omvang van de trefwoorden had vastgesteld, het mes niet heeft durven zetten in artikelen die al te uitgesponnen werden om het voorgeschreven aantal regels toch te bereiken. Neem, bijvoorbeeld, het raamwoord Taal en V.B. Indien de auteur de tientallen citaten die hij aanhaalt, had samengevat, was er een even boeiende maar leesbaarder uiteenzetting ontstaan. Ook de auteur van het artikel over West-Vlaanderen in de Twintigste Eeuw heeft een aanvankelijk goed en boeiend artikel naar het einde toe opgevuld met losse aantekeningen die nauwelijks nog met de Vlaamse Beweging verband houden. Ik twijfel overigens erg aan zijn bewering dat de IJzerbedevaarten in West-Vlaanderen een grotere invloed hebben gehad ‘daar de bewoners van deze streek elk jaar de groeiende massa over haar wegen naar Diksmuide zagen trekken’ (blz. 2042). Als dit de maatstaf is (de Fransen zouden spreken van een ‘piffomètre’), zou Brussel al lang een Vlaamse stad zijn.
Het raamwoord Belgische Taalpolitiek 1830-1974 dat een reeks raamwoorden over de diverse taalwetgevingen voorafgaat, lijkt mij overbodig.
Het meest frappante voorbeeld lijkt mij wel het trefwoord Verzet en V.B., waar de auteur 5 (vijf) grote octavobladzijden vult met de bepaling en probleemstelling, de moeilijkheden van de geschiedschrijving en een overzicht van het Verzet in Europa en in België, waarin tweemaal een alluzie wordt gemaakt op Vlaanderen, en met moeite één bladzijde (van de hand van W. Meyers?) over het Verzet in Vlaanderen, om te zeggen dat de Vlaamse Beweging er nagenoeg geen rol heeft in gespeeld. Zo vult men dikke boeken.
Ook het trefwoord Repressie bevat twee bladzijden die een herhaling zijn van wat wij onder Collaboratie gelezen hadden. Ik kan mij overigens voorstellen wat de reakties moeten zijn van degenen die na de oorlog in ‘het pensionnaat’ gezeten hebben, als zij op blz. 1321 de lof lezen van de ‘geweldige inspanning’, de ‘fantastische hoeveelheid werk’, de ‘geweldige arbeid’ van de krijgsraden en auditoraten, waaraan de auteur terecht toevoegt ‘Deze reusachtige activiteit wekt verbazing...’ En of!
Er zijn meer detailpunten waar men vraagtekens naast kan plaatsen, zoals die mysterieuze zin bij de aanvang van West-Vlaanderen in de Negentiende eeuw (p. 2024), die handelt over de ‘gekarakteriseerde standpunten en eigen ideeën’ die zich aldaar hebben gemanifesteerd: ‘Die ideeën roepen daar in het algemeen ook duidelijke reacties op, die eerder negatief zouden zijn, ware het niet dat de dragers ervan juist door die ideeën zoveel positiefs