dat hier over het ASKO wordt geschreven...
Wat zijn dan die projekten?
Aan het eind van het seizoen 1974-'75 verzorgde het Klein Ensemble - kerngroep van 16 vaste spelers - een Webern-projekt: opusnummers 7, 10, 11, 13, 16, 22, 23 en 24. Hier ging een lezing van Klas Torstensson en Jan Vriend aan vooraf. Torstensson belichtte het politieke en sociale milieu waarin Webern (onmogelijk) gedijde. Dit pedagogische aspekt is typerend voor de werkzaamheden van het Klein Ensemble. Met dit orkestje wil men een nieuw publiek bereiken door voornamelijk op te treden in scholen en vormingscentra, waar men informatie biedt middels analyse en herhaling van de ‘klassieken’ van de 20e eeuw. Natuurlijk de 20e: niet voor niets werkte het ASKO van het begin af aan nauw samen met komponisten. Die klassieken zoals Ives, Varèse en Webern worden gekombineerd met jongeren zoals Tom Cox, Jo van den Booren en Antoine Beuger.
Wat de aktiviteiten van het Groot Ensemble betreft, in februari starten de repetities voor een Nederlands-Amerikaans projekt dat in het voorjaar zal uitmonden in een programma met nieuwe komposities van Jan Vriend, Guus Janssen, Cliff Crego en Tom Cox, aangevuld met reeds gespeelde werken van Jos Kunst en lannis Xenakis. Laatstgenoemde stond centraal op een projekt (met Déserts van Edgar Varèse) dat van 7 tot 18 januari Utrecht, Den Haag en Amsterdam bereikte. Over informatie gesproken, eerst enkele ‘objektieve’ feiten:
Xenakis werd in drie stadia gevolgd: 1958, het jaar waarin deze Grieks-Franse avantgardist begint aan de kompositie van het strenge Morsima-amorsima met het komputerprogramma ST/4-1, 030762,1962 waarin hij de kantate Polla ta Dhina schrijft, men beluisterde het kinderkoor de 4e klas van de Nicolaas Ma esschool te Amsterdam, dat zonder moeite hele brokken oud-Grieks feilloos uit het hoofd voordroeg, tegenover het orkest in een uiterst bewegelijk-komplekse stijl, 1969 met één van de eerste vrije komposities (zonder programma): Anaktoria en ten slotte een specimen uit Xenakis' meest recente komponeren: Eridanos uit 1973, in ruwe, wat mij betreft al te simpele kontrasten gevat. En dat is dan al een subjektieve berichtgeving...
Objektief: volledige inzet en grote precisie van 58 jonge musici: 19 blazers, 5 slagwerkers, 1 pianist, 32 strijkers en 1 geluidstechnikus, nodig voor de met kontaktmikrofoons versterkte strijkinstrumenten in Eridanos.
Subjektief: het meest besteed aan het kwartet Morsima-amorsima en het oktet Anaktoria, komposities die ik zelfs door doorgewinterde professionals niet zo spannend en ter zake heb horen voordragen. Het enige smetje: de zuiverheid. Of beter: het betrekkelijke vermogen om kleine fluktuaties snel te korrigeren dat nu eenmaal bij beroepsmusici met grotere roetine beter is ontwikkeld. Aan dat gegeven valt niet te ontkomen. Maar wat daar tegenover staat is van oneindig groter belang.
En dan niet te vergeten het voordeel van de overtuigingskracht die op jongeren afstraalt - men wil immers een nieuw publiek bereiken - die leeftijdsgenoten aan het werk zien. Zonder versleten tradities als uniforme kleding, hiërargiese opkomst en andere konsertzaalpraktijken. Trouwens men musiceerde in kleine teaters, kerken en jongerencentrum. Nu ik er over nadenk: héb ik het ASKO wel eens in een konsertzaal gezien? Ik herinner me het niet. Toevallig? Nee, natuurlijk.
Ernst Vermeulen