Ons Erfdeel. Jaargang 19
(1976)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
[Nummer 1]maakt de overheid werk van de kulturele integratie nederland-vlaanderen?Zolang als dit tijdschrift bestaat - het wordt over een paar jaar meerderjarig - heeft de redaktie met vaste regelmaat en wisselend, hoewel steeds beperkt sukses de noodzaak onderstreept - of laten onderstrepen - van een brede en algemeen kulturele samenwerking tussen alle Nederlandssprekenden.
Over de kulturele integratie Nederland-Vlaanderen zijn in de voorbije kwarteeuw veel fraaie, soms ontroerende, meestal zeer ernstige verhalen geschreven... en vaak ook in dit blad gepubliceerd. Doordat ook nog een enkel ander blad zich hieraan met vaste regelmaat heeft bezondigd, hebben wij niet het gevoel kunnen koesteren van de bekende, eenzaam roepende in de woestijn.
Sinds enkele jaren verschijnen in dit tijdschrift echter vrijwel uitsluitend zakelijke verslagen en beschouwingen over gebeurtenissen en realizaties die de samenhang op kultureel gebied tussen Nederland en Vlaanderen bevorderen. De periode van het fraaie betoog, van de gestyleerde gemeenplaats, hebben wij bewust afgesloten, in het simpele maar reële besef dat wij inderdaad mooi schrijven en betogen hebben, als wij in feite niet over de middelen en de mogelijkheden beschikken om de samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen konkreet te bevorderen. Bij herhaling hebben wij ons in dit blad geërgerd - en dat vooral heeft onze belangstelling levendig gehouden - aan de vele bomen die dwars over de weg liggen en die een intensere kommunikatie verhinderen.
Wat in onze mogelijkheden lag, hebben wij geprobeerd te realizeren. Dit blad hebben wij een inhoud proberen mee te geven waardoor het zowel van Nederlanders als van Vlamingen zou zijn, een blad van en voor alle Nederlandssprekenden. Het is aan de lezer hierover een oordeel te vellen. In ieder geval wil Ons Erfdeel over de gehele lijn een geïntegreerd algemeen-Nederlands blad zijn.
De laatste decennia is de kulturele integratie Nederland-Vlaanderen, na het heengaan van de bezielende Pieter Geyl en de strijdende Julien Kuypers, zo goed als doodgelopen. De Stichting voor de Culturele Integratie van Noord en Zuid, opgericht als gevolg van een wens van het 36e Nederlands Kongres (1963), waarop velen enige hoop hadden gesteld, moest wegens gebrek aan middelen met stille trom ten grave worden gedragen. Op vaste tijden echter, naar aanleiding van kongressen of kultuurdagen, kregen de handvol in de kulturele integratie geïnteresseerde Nederlanders en Vlamingen, van een Minister die de bijeenkomst met zijn aanwezigheid vereerde of van een ander hoogwaardigheidsbekleder, de dure toezegging te horen dat de zo broodnodige samenwerking (en hier werd dan vanzelfsprekend met veel souplesse gewezen op de plaats van de Nederlandssprekenden in het éénwordend Europa!) | |
[pagina 6]
| |
definitief op gang zou komen, nadat België de Kulturele Autonomie (de magische kreet, die voor velen de aantrekkingskracht kreeg van het ‘indépendance’ in het Kongo van de jaren zestig) was geïnstitutionaliseerd. Met deze fraaie volzinnen ter tafel en in de overtuiging dat (en hier denk ik allereerst aan de Vlamingen) de Nederlandse kultuur moest worden ‘opgestoten in de vaart der volkeren’, werd de bijeenkomst besloten, met of zonder nationale liederen. Wie echter aan de weg timmerde en de volgende dag en al de dagen die tussen deze en de volgende publieke bijeenkomst lagen, een bescheiden beroep deed op enige medewerking en hulp, moest tot de ontnuchterende ervaring komen dat woordzwendel een welig kruid is in de Lage Landen bij de Zee en dat de idee van kulturele integratie Nederland-Vlaanderen een lekkere kluif is voor het podium, maar politiek niet interessant.
Onaardig zijn, zou betekenen hier geen melding te maken van bijvoorbeeld de Conferentie der Nederlandse Letteren, die reeds vijfentwintig jaar bestaat en waardoor talrijke knelpunten op de weg van de integratie en samenwerking, aan de overheid voorgelegd, een uitstekende oplossing hebben gekregen. Niet alle, uiteraard, maar toch indrukwekkend veel, als men eens de moeite neemt de rezoluties van deze Conferentie der Nederlandse Letteren te lezen en daarbij aansluitend de lijst van de realizaties. In de sfeer en via deze konferenties is de voor de integratie zo belangrijke samenwerking tussen radio, televisie en biblioteekwezen gegroeid.
Onaardig zijn, zou betekenen géén melding te maken van de vele kreatieve partikuliere initiatieven in Noord en Zuid, die op diverse terreinen van het kulturele leven zijn ontstaan en die vandaag de dag de werkelijke, zo graag geprezen ‘bazis’ vormen. Deze werkende groepen vormen de zuurdesem voor een steeds nauwer kultureel samengaan. Een opsomming geven is gevaarlijk, hoewel iedereen hierbij allereerst denkt aan de Kultuurraad voor Vlaanderen (Antwerpen), het Algemeen Nederlands Verbond (Den Haag), de Zuidnederlandse Ontmoetingen (Eindhoven), het Komitee voor Frans-Vlaanderen (Waregem) e.a.
Aangezien de Kulturele Autonomie al sinds 1971 door de wet is geregeld, vervalt het bekende obstakel als zou het Koninkrijk der Nederlanden moeilijk nauw kultureel kontakt kunnen nastreven en officieel onderhouden met het institutioneel onbestaande Vlaanderen. Behalve over een eigen kultuurparlement (de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap in België) beschikken de Vlamingen ook over een eigen Minister van de Nederlandse kultuur. Het zou dus langzamerhand moeten kunnen gebeuren. De ontsluiting zou na vijf jaar moeten kunnen worden aangevat. Vandaar de betekenis van wat volgt. | |
[pagina 7]
| |
Sinds een paar jaar bestaan er - uiteraard - diskrete kontakten tussen Nederlandse en Vlaamse parlementsleden. Deze kontakten hebben geleid tot de gezamenlijke beslissing om een kontaktkommissie op te richten waarin Nederlandse en Vlaamse parlementsleden zitting zullen hebben. Vanuit de wetgevende sektor zullen zij de maatregelen moeten voorstellen (wetten en/of dekreten) die moeten leiden tot een nauwer kultureel kontakt tussen Nederland en Vlaanderen.
Op 16 december 1975 heeft voorzitter Jan Bascour in de Cultuurraad van de Nederlandse Cultuurgemeenschap te Brussel een gemeenschappelijke mededeling gedaan van het bureau van deze Cultuurraad én van een delegatie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal in Nederland. Onverkort luidt deze mededeling als volgt: ‘Na herhaalde ontmoetingen van een delegatie van de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap in België onder leiding van Voorzitter J. Bascour en van een delegatie, bestaande uit enkele leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal onder leiding van C.A. Kleisterlee, is overeenstemming bereikt over de oprichting van een gemengde permanente contactcommissie.
Deze commissie, die zal bestaan uit zeven leden van de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap en zeven leden van de Staten-Generaal, zal driemaal per jaar om de beurt te Brussel en te Den Haag, vergaderen om overleg te plegen over de problemen in verband met de bescherming en uitstraling van de Nederlandse taal en cultuur, problemen waarvoor een gemeenschappelijke aanpak noodzakelijk is en aan de oplossing waarvan de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap in België en de Staten-Generaal in Nederland concrete bijdragen kunnen leveren.
De delegaties zijn het eveneens eens geworden over een voorstel van de heer B. Van Hoorick, secretaris van de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap, tot het scheppen van een permanent informatiekanaal tussen de beide vertegenwoordigende lichamen. Dit zal tot stand komen in de vorm van een driemaal per zitting te verschijnen publikatie die informatie zal bevatten over ontwerpen en voorstellen en over de nota's, rapporten en andere stukken die in de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap en in de Staten-Generaal aanhangig zijn. De Voorzitter en het Bureau van de Cultuurraad verheugen zich ten zeerste over deze eerste resultaten van het overleg tussen de beide parlementaire instellingen en spreken de hoop uit dat het permanent contactorgaan in een nabije toekomst de samenwerking en integratie van de Nederlandse Cultuurgemeenschap in België en Nederland zichtbaar zal bevorderen’Ga naar eind(1).
Bijna honderdvijftig jaar na de Belgische Omwenteling van 1830 moet je toch even | |
[pagina 8]
| |
slikken bij de lektuur van deze mededeling. Het zal binnenkort niet meer verdacht zijn ook op het institutionele vlak met Nederland te onderhandelen, als Vlamingen dan. En zonder licht gefrustreerde Brusselse en Waalse pottenkijkers in de omgeving.
Naast deze mededeling, die hoopvol mag stemmen, want in een parlementaire demokratie moet het initiatief van de verkozenen des volks komen, heeft de Minister van Nederlandse kultuur te Brussel, Mevrouw Rika De Backer, op haar beurt op 18 december 1975 een werkgroep geïnstalleerd die volgens de officiële mededeling over een half jaar een konkreet en gedetailleerd voorstel aan de Minister zou moeten doen met het oog op een op te richten orgaan van advies en samenwerking op het gebied van de Nederlandse taal- en letterkunde. De Minister heeft bij deze gelegenheid verklaard dat ‘de voorzichtige diplomatie van de naoorlog, vandaag heeft plaatsgemaakt voor het nastreven van duidelijker omschreven doelstellingen die moediger worden verwoord en konkreter worden afgesteld’Ga naar eind(2). De Minister zal het ons niet aanrekenen dat wij al vele jaren, soms luid, maar altijd moedig, konkrete realizaties hebben nagestreefd. De Minister zal begrijpen dat wij erg gelukkig zijn bij het vernemen van zoveel goede voornemens.
Beide initiatieven, het parlementaire en het ministeriële (het eerste is ook van betekenis op het gebied van het buitenlands kultureel beleid - maar dat is een ander paar mouwen, waaraan momenteel nogal getrokken wordt) verdienen al onze aandacht én aanmoediging. Vanuit de barre vlakte en misschien een beetje namens de vele werkers hier en aan de overkant, zou ik aan parlementsleden en ministers willen zeggen dat heel konkrete en uitvoerbare rezultaten van deze initiatieven worden verwacht. Als er voldoende politieke wil en vizie aan de bazis ligt van de kulturele integratie, dan vindt men voor de realizaties hiervan de middelen en de mensen om ze waar te maken. Essentieel blijft de gedachte dat aan de kreativiteit die ten grondslag moet liggen aan de kulturele integratie, de nodige speelruimte moet toegemeten blijven binnen een aantal noodzakelijke overheidsstrukturen.
Jozef Deleu, Hoofdredakteur. |