literatuur
Alchemie in taal.
Op de achterflap staat een korte verantwoording van deze dichtbundel van Ben Bos: ‘de bevrijding uit de oorlog. Dertig jaar liggen opgeslagen tussen de gedichten die pijn veranderen tot inzicht, dood tot leven (...) niets gaat verloren, alles verandert.’ Lopen op gras is verdeeld in drieën, met aparte deeltitels: de sluis, de zon en het wiel.
Sinds de jaren vijftig zijn we het innerlijk bewustzijn weer verhevigd en massaal aan het eksploreren. Je steeds bewuster worden van bestaan (bestaan dan ervaren als het pure zijn, ongehinderd door toevalligheden als geboorte en dood), is voorzover we nu weten, het verstgaande avontuur voor mensen. Iedereen kan er potentieel aan beginnen, steeds meer gaan er via een of andere weg toe over, sommigen krijgen er de vrede van de innerlijke stilte door, anderen bekopen het met een soms niet af te schudden eksistentiële angst. Ben Bos hoort niet tot de vredige OM-Shanthi-zingers, maar juist tot de laatstgenoemde kategorie voor wie het bewuste zijn de al te bewuste pijn en angst inhoudt. In de drie delen van zijn bundel toont hij de drie fases van bewustwording van pijn naar inzicht.
Zijn tocht begint met de regels: ‘de sluiswachter / laat het schip buitengaats’ en even verder: ‘de verwarring / wakker te worden / onder de levenden’. De sluiswachter is Charons tegenhanger, hij laat die dat zoekt, tot het leven toe, hij opent de toegang naar de vrije wateren van het levende bewustzijn. Wakker worden onder de levenden is in eerste instantie chaotisch, maar geeft al heel gauw in de bundel aanleiding tot de diepste basisangsten. Niet het flitsend besef ‘ik ben’ op zich is ondraaglijk, maar de dualiteit tussen enerzijds dat vrije besef en anderzijds de beperkingen van de vorm-waarin. Er is disharmonie tussen buiten(vorm)-kant en binnen(bewustzijns)kant van het leven. Buiten wachten oude pijnen, herinneringen en angsten op het moment dat ze verwerkt en geïnternaliseerd zouden kunnen worden: ‘de zwachtel / geopend / oud bloed’. Binnen is het bewustzijn alleen nog maar voelbaar aanwezig, maar verder nog vormeloos en niet zichtbaar: ‘land zonder zon’. De verlichting (in alle opzichten) moet nog komen.
Integratie van de twee zijdes is vooralsnog onmogelijk. Daarbij is de vormkant het ondraaglijkste: ‘vreemd gaat hij / zijn huid binnen’. Vreemdheid wekt pijn, wekt doodsverlangen: ‘Laat mij gaan / vrij uit de huid’. Bewustwording (misschien is het juister - maar wel lelijker - om te spreken over bewusterwording) is doorleven en afleggen van ervaringen en waardes, oud moet worden verwerkt en afgestoten voor nieuw, dat houdt dood en geboorte tegelijk in. De sluis is het geboortekanaal via doodgaan. Daarom kan Bos op dezelfde bladzijde schrijven: ‘verdeel / mijn adem / laat mij gaan / vrij uit de huid’ en ‘ik zweet / mijn geboorte’.
In de sluis bestond er geen ‘jij’. Er was alleen een ik en zijn ervaringen. In de tweede afdeling, de zon, is er wel een jij. Een vrouw, geliefde met dubbele funktie: in haar lichamelijkheid verzoent ze hem met de vormzijde van het leven, in haar lichtzijn brengt ze hem naar binnen troost, verlichting, inzicht. Ze bemiddelt tussen zijn binnen- en buitenkant, tussen stof en geest, verzoent die twee door haar wezen en is op deze manier voor hem anima, ziel. Zij bezielt hem feitelijk: ‘vrijwel niets zet me aan tot leven / verborgen de bronnen van licht / alleen jouw lopen beweegt me’ (beginregels van de zon). Trefwoorden aan haar zijn ‘zon’, ‘licht’, ‘verlossing’ en ‘kom maar’. Ze is zijn mogelijkheid om de zon te zien (‘je raakt mij aan / open gesloten het goud van de zon’), zich met huid, pijn en angst te verzoenen (‘je waakt bij de hond onder mijn huid’), zijn verband met andere levende wezens (‘zie om je heen hoor de vogels’) en daarmee doorbreking van zijn isolement, en zijn aanzet om naar de diepten van het ontdekte bewustzijn te durven kijken (‘jij bent zo diep dat ik bang ben / maar de diepte is licht liefste / de zon dient het leven’). Ze is zijn mytisch ‘wonderdier versierd met licht’, ze is de ziel waarvan de aard is onzelfzuchtigheid, liefde en licht: ‘de vrouw van het licht / zoals je loopt verademt de avond / kom ik de heupen langs tot de zon’.
In de derde afdeling, het wiel, ontbreekt de jij weer, net zoals in het eerste deel. In het eerste deel overheersten pijn, benauwdzijn, vragen om de dood. Hier overwegen genezing, verlossing en licht.
De dichter, definitief tot leven gewekt en be-zield, ziet zijn pijn omgekeerd in inzicht en licht: ‘het slijk op oude wonden / drooggeworden onder de zon / valt af van mijn lichaam’ en even terug, twee keer herhaald: ‘leed is de brug naar het licht’. Lopen op gras is geloof ik voor Ben Bos ongeveer ekwivalent met besef van leven, leven dat ondanks alles toch taai terugkomt: ‘de grassen / teder van groei naar het licht / ... / houdt