Ons Erfdeel. Jaargang 18
(1975)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 619]
| |
nederlandse taal- en kultuurpolitiek | |
[pagina 620]
| |
nederlandse taal en kultuur in het buitenlandFerdinand Verbiest en het kristendom in China.Wanneer men een studieboek over de astronomie ter hand neemt dan zal men ongetwijfeld spoedig de naam van Simon Stevin tegenkomen. Deze geleerde uit het Vlaamse Brugge die een uitgebreide studie maakte van de hemelmechanika en een belangrijke bijdrage leverde tot de uitbouw van het moderne heliocentrische planetenstelsel, is een in de wetenschappelijke wereld alom erkende geleerde. Minder bekendheid op astronomisch gebied geniet de eveneens in Vlaanderen geboren Ferdinand Verbiest (1623-1688). Verbiest was een eenvoudige missiepater die echter tijdens zijn leven in China veelvuldig van zeer bijzondere kwaliteiten op het gebied van de evolutie der wetenschappen heeft blijk gegeven.
Toen de schrijver Blondeau zich de levensloop van deze priester-astronoom tot onderwerp voor zijn studieGa naar eindnoot(1) koos, zal hij wel niet vermoed hebben welk een taak hij op zich nam. Des te moeilijker bleek het samenstellen van een biografie over Verbiest toen allengs duidelijk werd dat het uit de literatuur oprijzende beeld in het geheel niet in overeenstemming was met de historische feiten. In dit verband zou ik willen wijzen op het in 1911 - ter gelegenheid van de festiviteiten verbonden aan de onthulling van een standbeeld voor Verbiest in zijn geboorteplaats Pittem - door de auteur Cyriel Verschaeve geschreven toneelstuk. In dit drama wordt de missionaris - naar later is gebleken geheel ten onrechte - geschetst als iemand die zich in een konfliktsituatie zou hebben bevonden. Tegen zijn zin zou hij door de Chinese keizer gedwongen zijn zich in dienst te stellen van de wetenschap, daarbij zijn apostolische verplichtingen verzakende.
Laten we ons echter bepalen tot de studie van Blondeau. Twintig jaar van intensief speurwerk heeft het aan de biograaf gekost voor hij op verantwoorde wijze recht kon doen wedervaren aan de figuur van Verbiest. Biblioteken en archieven in binnen- en buitenland werden daartoe door hem geraadpleegd. Zelfs het Vatikaan gaf toestemming tot inzage van bepaalde dokumenten evenals de Russische staatsbiblioteek in Moskou. Ook verdiepte Blondeau zich terdege in de geschiedschrijving van het Chinese Rijk en in de astronomie van dat land. Deze grondige studie stelde hem later in staat zijn boek op een zeer brede basis op te zetten, zodat het werk niet een levensbeschrijving zonder meer geworden is, maar ook een uitstekend tijdsbeeld van het China uit die dagen geeft.
Voordat we kennis maken met het Chinese keizerrijk van de 17e eeuw, een land dat een volkomen van de buitenwereld afgesloten geheel vormde, voert schrijver ons verder terug in de historie. Het blijkt dat reeds in de 16e eeuw op instigatie van de zendeling Franciscus Xaverius die in Japan missie-arbeid had bedreven, door de Westerse wereld pogingen ondernomen zijn om het Kristelijk geloof onder de Chinezen ingang te doen vinden. Xaverius die tijdens zijn verblijf onder de Japanners tot het inzicht was gekomen dat China in feite de kultuur van het verre Oosten beheerste, was aanvankelijk van plan geweest zelf zijn werkterrein op zendingsgebied naar China te verplaatsen. Tijdens
Sterregod Tzê-Wei-Ta-Ti (= planeet Venus), Schenker van zegen. Offerprent. Peking 1941.
zijn overtocht naar het Chinese vasteland in het jaar 1552 stierf hij echter in het zicht van de kust. Hoewel Xaverius het door hem gestelde doel dus niet heeft mogen bereiken, wordt hij toch nog steeds als de grondlegger van de missie in China beschouwd. Zijn werk werd evenwel door anderen voortgezet w.o. als eerste de Italiaanse jezuiet Matteo Ricci genoemd moet worden aan wie in 1583 met nog enige zendelingen toestemming werd verleend zich in China te vestigen.
Het leven dat hun te wachten stond was verre van gemakkelijk. De grote massa beschouwde de priesters als kuriositeiten, als ‘vreemde duivels’. Slechts een kleine geletterde elite toonde belangstelling voor hun weten en kunnen. Toen zij na een verblijf van ruim twee jaar nog slechts 20 bekeerlingen hadden gemaakt leek hun taak een bijna hopeloze. De meest belemmerende faktor vormde wel het superioriteitsgevoel van de Chinezen. Deze beschouwden alle vreemdelingen als ‘barbaren’ - | |
[pagina 621]
| |
onbeschaafd en onwetend. Ten einde respekt af te dwingen lieten de priesters Europese boeken en schilderijen overkomen. Plaatwerken met gebouwen die de Chinezen niet kenden, maakten indruk en ook prisma's, uurwerken, hemel- en aardglobes, alsmede zonnewijzers door Ricci vervaardigd misten hun uitwerking niet. Dit alles vormde een eerste poging van Ricci om de Chinezen van de suprematie van de Westerse wetenschap te overtuigen met het doel ook hun vertrouwen in zijn religieuze leerstellingen te winnen. Deze missionaris zag zeer goed in dat de Oosterse mens en de Oosterse ziel op subtiele wijze benaderd moesten worden. Hij toonde zich een meester in de wijze waarop hij kontakten tot stand wist te brengen die dan op de duur tot resultaten voor het missiewerk leidden. In 1610 stierf deze uitzonderlijke mens die zal blijven voortleven als de grondlegger van het katolicisme in China. Een tweede naam die eveneens niet onvermeld mag blijven is die van de Duitser Adam Schall von Bell die het werk van Ricci voortzette en uitbouwde. In 1631 wist Schall het tot officieel sterrenkundige in dienst van de keizer te brengen en in 1644 werd het door hem ontworpen systeem voor de kalender en tijdsindeling als officieel Chinees stelsel aangenomen. Dit wekte in hoge mate de jaloezie van de Chinese geleerden op, maar verzet mocht niet baten. Schall's benoeming tot hoofd van het observatorium alsmede zijn aanstelling tot direkteur van het bureau voor wiskunde te Peking volgden. Door zijn uitzonderlijke wetenschappelijke prestaties werd Schall's invloed steeds groter en hij verkreeg keizerlijke toestemming een kerk te stichten. Steeds trachtte Schall de keizer van de waarheid van het evangelie te overtuigen in de hoop hem eenmaal onder zijn bekeerlingen te mogen rekenen. Schall vond ongetwijfeld erkenning, maar ook zorg en tegenslag zijn hem niet bespaard gebleven. Juist van katolieke zijde troffen hem felle verwijten. Zijn werk en zijn houding werden vaak niet begrepen. Men meende bijgelovige elementen in zijn bijdrage tot de kalenderhervorming ontdekt te hebben en een akte van beschuldiging werd tegen hem opgesteld. Lange tijd zou er nog overheen gaan voordat deze zaak beslecht zou zijn! Op dat tijdstip kwam Ferdinand Verbiest als missionaris naar China. Hij was afkomstig uit Pittem waar hij het vierde kind vormde in het uit zeven kinderen bestaande gezin van Joost Verbiest en Anna van Hecke. Vader Verbiest vervulde oorspronkelijk de funktie van onderwijzer en koster in Tielt, maar was in 1622 naar de nabijgelegen gemeente Pittem verhuisd. In deze plaats steeg hij geleidelijk op de maatschappelijke ladder hetgeen blijkt uit het feit dat hem in de loop der jaren het baljuwschap over diverse heerlijkheden werd toevertrouwd. Ferdinand werd vernoemd naar de superieur van zijn vader, notaris van der Schuere. In het gezin dat tot de deftige burgerij behoorde heerste een streng katolieke geest. In dit opzicht zal de jeugdige Ferdinand naast hetgeen hij van huis uit op religieus gebied meekreeg ongetwijfeld ook nog de invloed van zijn zeer gelovige peter ondergaan hebben. Daarenboven zal zijn vader die voor zijn tijd een ‘geleerd’ man genoemd mag worden, stellig de drang naar kennis in zijn zoon gestimuleerd hebben. Nadat Ferdinand de dorpsschool afgelopen had
Kəizer Kang Hsi (1654-1722).
stuurde men hem naar het kollege der paters-jezuïeten te Brugge om zich te bekwamen in de studie der humaniora. Deze studie werd een jaar later te Kortrijk voortgezet waar hij zijn vier laatste schooljaren doorbracht.
Van jongsaf had de jonge Verbiest een sterke bewondering gekoesterd voor de door Ignatius van Loyola gestichte orde der Jezuïeten. Een leven en werken als van deze mannen vormde zijn ideaal! De beslissende stap tot toetreding in deze kloosterorde deed hij evenwel nog niet. Voorlopig vertrok Verbiest naar Leuven om zich daar aan het ‘Collegium liliense’ verder te bekwamen in de studie der wijsbegeerte en wetenschappen. De volledige studieduur was twee jaar. Na het eerste jaar verkreeg de student de graad van ‘logicus’, een jaar later van ‘fysieus’ Na afloop van deze periode bleek bij hem geen twijfel meer te bestaan over de door hem te volgen weg. Hij diende een verzoek in om tot de orde | |
[pagina 622]
| |
der Jezuïeten te worden toegelaten hetgeen in september 1641 toen hij achttien jaar oud was zijn beslag kreeg. Hij trad in in het beroemde noviciaat van Mechelen. Een proeftijd van twee jaar bracht Verbiest in deze stad door. Daarna werd hij naar Leuven gezonden om zijn studie aan de aldaar gevestigde sociëteit voort te zetten. Ook studeerde hij nog een jaar lang wijsbegeerte, gevolgd door een jaar wiskunde. Dit laatste onder leiding van de Antwerpse Jezuïet Taquet, één der knapste wiskundigen van de 17e eeuw. Ondertussen droomde de jonge kloosterling echter van apostolaatsavontuur en enkele malen richtte hij dan ook een verzoek tot Rome deel te mogen uitmaken van een groep missionarissen die uitgezonden zouden worden. Echter zonder resultaat! Verbiest werd overgeplaatst naar Kortrijk waar hij zijn kennis van de klassieke oudheid wat opfriste. Ook gaf hij daar les in de laagste klas der humaniora. De gedachte zijn verdere leven voortaan binnen de vier muren van een leslokaal te moeten slijten was hem echter onverdraaglijk. Nauwgezet volgde hij dan ook de aktiviteiten van de zendelingenorganisatie. Toen hem ter ore kwam dat binnenkort een groep missionarissen naar Mexico zou vertrekken waagde hij opnieuw een poging. Na een aanvankelijke weigering verkreeg hij toch een paar dagen later de zozeer verlangde toestemming (april 1647). Vanuit Sevilla in Zuid-Spanje zou de reis een aanvang nemen. Op 2 mei 1647 bevond Verbiest zich met nog zeven Zuidnederlandse kollega's in Cadiz om van daaruit naar de uitreishaven door te reizen. De Spanjaarden gooiden echter roet in het eten. Zij vreesden de macht van zoveel vreemdelingen in hun Amerikaanse bezittingen en slechts één van de missionarissen mocht uitvaren. De anderen waaronder ook Verbiest werden naar hun land van herkomst teruggestuurd. Een aanstelling als leraar aan het Jezuietenkollege te Brussel volgde (1648-1652), waarna hij de opdracht kreeg om in Rome het laatste stadium van zijn teologische studie te voltooien (1652-1653). Van zijn aanwezigheid in de eeuwige stad maakte hij echter tevens gebruik om zijn belangen persoonlijk bij de patergeneraal te bepleiten. Dit leverde dan ook eindelijk het zozeer gewenste resultaat op en Verbiest mocht deel uitmaken van een missie naar Zuid-Amerika. Hij verliet Rome, voltooide zijn studie in de godgeleerdheid in de Spaanse stad Sevilla waar hij tevens tot priester gewijd werd. Maar ook dit keer werden zijn plannen door de Spaanse autoriteiten gedwarsboomd. Weer werd aan de missionarissen het verlof tot vertrek ontzegd. Verbiest was gedwongen de terugweg naar Italiè te aanvaarden. Vanuit Genua verzocht hij de pater-generaal in Rome schriftelijk toestemming nu het Westen voor hem gesloten bleef naar het Verre Oosten te mogen gaan. Weldra werd dit verzoek ingewilligd en vanuit Genua zou de missionaris met nog twaalf paters de reis naar Lissabon mogen maken. Dit was de enige stad die in die dagen de poort naar het Verre Oosten vormde van waaruit men in de lente met de Indië-vloot naar Goa en Macao kon varen. Een kaperschip belaagde echter het Hollandse schip ‘De Griet’ waarmee de overtocht naar Portugal plaats vond en de paters vielen in handen van de zeerovers. De gehele groep zendelingen slaagde er evenwel in te ontkomen en vijf weken na de datum van de afvaart bereikten zij berooid en wel opnieuw Genua. Een tweede poging verliep gelukkig zonder incidenten. De tijd die echter verloren was gegaan door hun onfortuinlijke avonturen, maakte dat zij te laat in Lissabon aankwamen en daardoor de Indië-vloot, die éénmaal per jaar uitvoer, misten. Maar in april van het volgend jaar (1657) was dan toch eindelijk het grote ogenblik van vertrek aangebroken. Het lot was dit keer Verbiest gunstig gezind. Op 17 juli 1658 zette hij via een overtocht vol ontberingen vaste voet aan wal op het eiland Macao.
Zijn eerste missiepost in China werd Si-an foe, de hoofdstad van de Han dynastie. Na tien maanden liet Schall hem echter naar Peking overkomen. De roep van bekwaam wiskundige en astronoom was Verbiest al vooruit gesneld en Schall prees zich dan ook bijzonder gelukkig met de keuze van zijn nieuwe medewerker.
Inmiddels had Verbiest zoals het in die dagen onder de zendelingen in China gewoonte was ook een Chinese naam aangenomen, te weten: Nan Hwai-zjen. ‘Nan’ was de fonetische weergave van de laatste lettergreep van zijn voornaam terwijl ‘Hwai-zjen’ ‘hartelijk, menselijk’ betekende. Aan deze deugden hechtte Verbiest hoge waarde en gedurende zijn leven heeft hij ook getracht dat waar te maken
Nauwkeurig verslag te doen van alle ervaringen van deze missionaris in het Chinese keizerrijk ligt niet in mijn bedoeling. Een oneindige reeks gebeurtenissen die bijzonder boeiend van aard zijn vormden het verhaal van zijn leven. Wel wil ik trachten in enkele hoofdlijnen weer te geven hoe dit alles kon geschieden op | |
[pagina 623]
| |
Het Huis der Gezanten in Peking, waar ook de kristelijke missionarissen onder militaire bewaking logeerden
de wijze en in de vorm waarin het plaats gevonden heeft.
Verbiest werd na zijn aankomst in Peking reeds spoedig gekonfronteerd met de werkwijze van Schall en diens voorgangers.
Ook hij zag in dat de enige mogelijkheid om de Chinezen te benaderen in de eerste plaats gelegen was in het winnen van hun vertrouwen. Om tot dit volk, dat zich zo uitermate bewust was van eigen tradities en zo vervuld van patriottische gevoelens door te dringen was geen eenvoudige opgave. Hier was bovendien sprake van een alles bepalende confucianistische leer waarvan de kern bepaald werd door de etiek van de vijf heilzame betrekkingen (die bestonden uit de relatie tussen vorst en onderdaan, vader en kind, man en vrouw, oudere en jongere broer, vriend en vriend). Dit volk van de Kristelijke heilsleer te overtuigen was een welhaast onbegonnen werk. Te weinig inzicht in het Chinese denkpatroon heeft dan ook aanleiding gegeven tot veel onbegrip, vooral van de zijde van Rome. Verbiest en de zijnen waren - wilden zij iets bereiken met het oog op de zending - wel genoodzaakt het wetenschappelijk werk, dat bij de Chinezen respekt inboezemde, op de voorgrond te plaatsen. Eigen eerzucht vormde geen motief voor Verbiest's werkzaamheden als astronoom, geograaf, kartograaf, ingenieur, konstrukteur van kanonnen, auteur, diplomaat en gezant. Het vormde slechts het middel tot het doel. Zijn rol als vertrouweling van de keizer (K'ang-hsi) die hij de loop der jaren verkreeg betekende de basis voor konsessies die er van Chinese zijde aan de katolieke kerk gedaan werden. In de atmosfeer waarin hij moest werken, mag hetgeen door Verbiest en de zijnen op apostolisch gebied tot stand gebracht is, zeker niet onderschat worden. Het is een leven geweest van toewijding en zelfverloochening terwille van een godsdienstig ideaal. Veel laster en veel intriges vond hij op zijn weg. Menigmaal werd hij ook in gerechtelijke processen betrokken en moest hij de kwellingen van het gevangenisleven of internering ondergaan. Daarentegen is hem ook veel roem deelachtig geworden. Zijn benoeming tot vice-voorzitter van het bureau voor wiskunde waarvoor hij tevens de zorg droeg, later gevolgd door een aanstelling als werkelijk leider van het bureau en de toekenning van de eretitel van mandarijn hielden een grote waardering in. Het vertrouwen van de keizer in zijn wetenschappelijk kunnen was onbegrensd en hun verhouding was er één als van zeer goede vrienden. Toen dan ook op 28 januari 1688 een einde was gekomen aan het zo welbestede leven van deze uitzonderlijke figuur, liet de keizer niet na de begrafenisplechtigheden met zeer veel ceremonieel eervertoon te doen plaats vinden. Pater Verbiest werd bijgezet in een grafkelder die de keizer later liet uitbouwen tot een grafmonument. Een inskriptie werd aangebracht waaruit bleek dat hem posthuum de eretitel ‘geleerd’ ‘aktief’ was verleend. Deze hoge onderscheiding was slechts voor enkelingen weggelegd. De grote verdienste van Verbiest is geweest dat hij door zijn wetenschappelijke kennis wist te bewerkstelligen dat de jezuïeten in China werden geduld (tolerantiedekreet 1692). Zo was het mogelijk een voedingsbodem voor de geest van het Kristendom te kweken. Hij trachtte de Chinezen duidelijk te maken dat de leer van Confucius niet alomvattend | |
[pagina 624]
| |
was en zonder meer het monopolie voor kennis en waarheid inhield. Hierdoor was hij een van de wegbereiders voor de latere vernieuwingen die figuren als K'ang You-wel, Soen Yat-sen e.a. vorm zouden geven.
Het werk van Ricci, Schall von Bell en Verbiest zou evenwel door de ‘ritenstrijd’ volledig teniet worden gedaan. Zowel vanuit Rome als van de zijde van andere in China werkzame religieuze kloosterorden kon men geen begrip opbrengen voor het standpunt van de jezuieten. Deze laatsten zagen nl. niet in dat de zozeer met het Chinese denkpatroon verweven confusianistische moraal (o.a. de voorouderverering) onverenigbaar zou zijn met de katolieke leer. De Heilige Stoel vaardigde echter een dekreet uit bij monde van paus Clemens waarbij o.m. de gebruiken van voorouder- en Confusiusverering als bijgeloof werden verboden. De pauselijke veroordeling griefde keizer K'ang-hsi ten zeerste. Vervolgingsdekreten vertraagden dan ook de verdere missionering in China. Het heeft meer dan twee eeuwen geduurd voor het Vatikaan zijn ongelijk inzag en de beslissing herriep (1939).
Dat de leer van het kristendom niet zonder invloed was gebleven is duidelijk waarneembaar bij de T'ai-ping-opstand halverwege de 19e eeuw. De leider daarvan noemde zich ‘jongere broer van Jezus Kristus’. Zijn roeping was: ‘Het Koninkrijk der Hemelen op aarde te stichten en China te bevrijden van de Mandsjoes’.
In 1900 vond de Bokseropstand plaats die zich niet alleen tegen alle buitenlanders, maar ook tegen alles richtte dat betrekking had op het kristendom. I.C.Y. Hsü zegt hierover in zijn prachtige werk ‘The rise of modern China’ (New York 1970): ‘They buried churches and foreign residences and killed Chinese converts at sight or buried them alive. They even exhumed the graves of missionaries including those of the early Jezuits such as Matteo Ricci, Schall von Bell and Ferdinand Verbiest’.
Ook de Nederlandse bisschop Hamer werd bij deze opstand gedood. De Vlaamse missionaris Lebbe heeft daarna bij de wederopbouw van de missie (vernieuwing van missioneringsmetoden) in de twintiger jaren een belangrijke rol gespeeld. In 1926 werden zes Chinese bisschoppen te Rome gewijd en in 1946 werd de aartsbisschop te Peking tot kardinaal benoemd. Een poging in 1950 om een nationale Chinese kerk te vormen, los van Rome, mislukte. Vele geestelijken werden verdreven, gevangen genomen of gedood.
De Protestantse zending nam een aanvang in de 19e eeuw. De door de London Missionary Society uitgezonden zendeling Robert Morrison was de eerste die in China zendingsarbeid verrichtte. De protestantse kerk breidde zich snel uit vooral door de door Hudson Taylor in 1866 gestichte ‘China-Inland mission’.
Vele scholen werden opgericht door Amerikaanse initiatieven. (Zie voor nadere bijzonderheden ook het boek van Hsü: ‘The rise of modern China’). Verschillende protestantse kerken verenigden zich in 1928 tot ‘De kerk van Kristus in China’. Ook Tsang Kai-sjek en zijn vrouw waren lid geworden van de Metodisten-kerk. Maar het kristendom was en bleef een randverschijnsel; wezensvreemd aan de grote massa van het Chinese volk. De ‘Nieuw Leven beweging’, die een doorbraak naar het Kristendom zou moeten bewerkstelligen, was tot mislukken gedoemd. Na de machtsovername door de kommunisten werd de nadruk gelegd op de nationale beweging van de drievoudige zelfstandigheid (zelfbestuur, zelfonderhoud, zelfverkondiging), waarbij relaties met het buitenland werden afgebroken. Buitenlanders werden uitgewezen.
Voor meer uitgebreide dokumentatie over de religie in China zou ik willen verwijzen naar de hieronder vermelde bibliografie.
C.A. van den Berg-van de Geer Bibliografie: |
|