Wat is er met Permeke?
Tijdens de zomermaanden 1975 werd in het Casino te Knokke-Heist een tentoonstelling gehouden onder de titel ‘Hulde aan Permeke’. Deze tentoonstelling- en dat is de hoogste lof die men haar kan toezwaaien - was nodig, omdat het beeld van Permekes oeuvre bij de oudere kunstliefhebbers is vervaagd en omdat de jongeren, de uitzonderingen niet te na gesproken, zéker niet vertrouwd zijn met de diverse facetten van zijn werk. Dat is niet verwonderlijk. Weldra zal het een kwarteeuw geleden zijn dat de ekspressionistische schilder Constant Permeke (Antwerpen 1886-Oostende 1952) overleed. Sommige van zijn meesterwerken zijn vijftig en méér jaar oud.
Voortgaande op hetgeen over de tentoonstelling in het Casino te Knokke-Heist werd meegedeeld en geschreven, heeft het er de schijn van dat de organisatoren naar de titel ‘Hulde aan Permeke’ hebben gegrepen om zich bij voorbaat veilig te stellen tegen de kritiek dat er in het ensemble werken ontbraken, die eigenlijk onmisbaar waren bij het samenstellen van een indringend Permeke-panorama. We denken o.m. aan De Vreemdeling, De Ciderdrinker, De Verloofden, De Welgezinde, de Bretoense landschappen. Aan de andere kant kon deze titel als verontschuldiging gelden voor de toegevingen gedaan in de richting van de verzamelaars, terwijl men de kans liet voorbijgaan om onverbiddelijk op kwaliteit aan te sturen. Niettemin heeft de Permeke-tentoonstelling indruk gemaakt omdat er in het Casino voldoende belangrijke werken aanwezig waren (van de Oogst in Devonshire en het Zwarte Brood, over Moederschap uit 1929, tot De Echtgenoten en Het Afscheid) om de bewondering van de ouderen op te frissen en de jongeren van Permekes betekenis te overtuigen
In dit licht bekeken is het opmerkelijk dat Emile Langui, oud-direkteur-generaal voor Schone Kunsten, bewonderaar en vriend van Permeke, de fraaie tentoonstellingskatalogus heeft ingeleid met een bijdrage, die zo voorzichtig werd ingekleed dat ze als een degradatie van Permeke kan worden beschouwd. Vragen als: ‘Gaat Permeke overboord als een hinderlijk pompier of begroet men hem als een monument dat men toch de rug toekeert om het anders en beter te doen?’ zijn zo provocerend negatief dat Roger Marijnissen, kunstkritikus bij het dagblad De Standaard, daarop als volgt reageerde: ‘Dat is alles behalve een crescendo! Ja, de hommage dreigt wel erg objektief te worden. Welk alternatief men ook kiest, eerbiedig is het allerminst’.
De plotse objektiviteit van Emile Langui klinkt eigenaardig wanneer men daartegenover stelt wat hij nog in 1970, in zijn standaardwerk over Het Ekspressionisme in België doet. Hij zet Permeke op een voetstuk, handelend o.a. over het ‘perfekt gekomponeerd’ doek De Vreemdeling, over Het Afscheid ‘als orgelpunt van veertig jaar Vlaams expressionisme’, over de ‘meesterlijke marines, landschappen en strandgezichten uit Bretagne’. Dit alles in de geest van het In Memoriam dat hij publiceerde in De Vlaamse Gids (Nr. 4, april 1952): ‘Permeke die in de ogen van sommigen nog doorgaat als de barbaar van het Modernisme, behoort in feite reeds tot de klassieke figuren van het Europees Ekspressionisme. Het is goed, dat de jongeren elders dan bij hem, hun inspiratie gaan vinden en zoeken om, zo mogelijk, nog beter te schilderen. Maar voor alles blijft hij dé grote baas. Over enkele jaren zal men gaan inzien dat hij nog groter was dan wij dachten. Hij was, laten wij eerlijk zijn, de laatste levende internationale figuur, waarmee wij in de vreemde, sinds de dood van Ensor, konden uitpakken Een ganse tijd heeft het de schijn gehad, zo verrassend nieuw was zijn stijl, dat Permeke