cle’. voornaamste verantwoordelijke voor de hetze tegen Marinis, krijgen geen enkele berisping. De hoofdredakteur Neuray kan het zich zelfs permitteren in ‘Le XXe Siècle’ te drukken dat de lijn van zijn blad volledig Merciers zegen krijgt (XXè S., 27-1-'16), zonder dat deze voor enige logenstraffing zorgt. Boudens vermeldt wel dat Mercier regelmatig over alles en nogwat ruggespraak houdt met de eerste-minister De Broqueville. Maar hij had de speciale betekenis van dit feit kunnen belichten door er op te wijzen dat De Broqueville een van de machtigste
beschermheren is van de hysterisch anti-Vlaamsgezinde ‘Le XXè Siècle’. Heeft Mercier ooit aan De Broqueville gevraagd om bij Neuray op matiging aan te dringen? Boudens had tevens kunnen wijzen op de werkelijk relevante tegenstelling tussen een kardinaal die zijn moreel gezag als primaat van België wel gebruikt tegen politieke akties en stellingnamen van aktivisten en loyale flaminganten, maar die het niet nodig acht om met dit zelfde gezag te reageren tegen katolieke Belgische nationalisten, waaronder ook priesters zoals Norbert Wallez, die in ‘Le XXè Siècle’ proza voortbrengen in de aard van ‘l'esprit de vengeance, une vertu chrétienne’, ‘La force peut devenir une raison de droit’, die openlijk beweren dat ze in hun anneksionistische plannen voor na de oorlog geen rekening kunnen houden met morele overwegingen, enz.
Boudens typeert de naoorlogse periode als een van verstrakking. De Vlaamse Beweging kan nu niet meer negeren dat zij in Mechelen te doen heeft met een anti-Vlaamse, hoera-patriottische unitaristische Belg, die als hyperklerikale primaat godsdienst en politiek vermengt en zijn herderlijk gezag misbruikt om tegen de Vlaamse Beweging te ageren. De auteur belicht dit uitstekend aan de hand van Merciers opstelling tegenover de naoorlogse aktie voor de gedeeltelijke vernederlandsing van de Leuvense universiteit, voor de vernederlandsing van de Gentse rijksuniversiteit en van het middelbaar onderwijs.
Boudens kan niet anders dan besluiten: ‘Wat als totaalindruk uit een analyse van het voorhanden zijnde materiaal naar voren komt, is eerder een vijandigheid die met de jaren niet milder is geworden’ (blz. 292). In zijn slotbeschouwingen besteedt de auteur nogal wat aandacht aan Merciers rol in het neo-tomisme, aan zijn houding tegenover de modernistische tendensen, de vernieuwing in de missiologie, het oekumenisme, de Action Française. Boudens kan met deze bladzijden niet overtuigen, in de mate dat hij ze wil hanteren als bewijzen dat de kardinaal op andere terreinen dan de Vlaamse Beweging een ‘reële openheid voor de eigentijdse problematiek’ (blz. 264) aan de dag legt. Indien dit zo is, dan kan zijn anti-Vlaamsgezindheid tegen deze achtergrond slechts des te scherper afsteken en zijn bekrompen vooringenomenheid op dit terrein alleen maar ekstra worden beklemtoond. Maar deze openheid waarover Boudens het heeft, kan ten hoogste gelden voor enkele binnenkerkelijke aangelegenheden, waar alle aangehaalde punten min of meer thuishoren. Doch ook hier moet men nog opletten, want ook de uiterst konservatieve ecclesiologie van de kardinaal maakt hiervan deel uit. En bestaat de ‘eigentijdse problematiek’ niet ook uit zowel kwantitatief als kwalitatief belangrijke sociale en politieke aangelegenheden? Waar Boudens er Merciers houding tegenover de Action Française bijhaalt, is hij ongelukkig geinspireerd, want deze bestaat voor 90% uit elementen die het tegendeel bewijzen van een open betrokkenheid op de eigentijdse problematiek. De katolieken die in België tegen Maurras en de Action Française stormlopen zijn meestal vertegenwoordigers van een werkelijk open en vooruitstrevend katolicisme, en zij verbergen niet dat zij in hun anti-Maurrassiaanse kampagne Mercier geweldig wantrouwen. Hierbij aansluitend kan worden opgemerkt dat de kardinaal het wel nodig acht tegen bezielde katolieke maar
flamingantische jongeren op te treden, maar het daarentegen vertikt Franstalige anti-demokratische en anti-flamingantische katolieke jongeren die met Maurras dwepen - deze wordt door Rome veroordeeld eind 1926 - ook maar voorzichtjes te vermanen, of hen op de mogelijke gevaren te wijzen.
Een aantal duidelijk al te voorzichtige appreciaties, een paar betwistbare passages en het niet uitwerken van enkele mogelijk relevante tegenstellingen tussen Merciers houding tegenover de Vlaamsgezinden enerzijds en de Franstalige anti-flaminganten anderzijds, beletten geenszins dat Boudens een opmerkelijke prestatie heeft geleverd. Al wie zijn kennis over de geschiedenis van de Vlaamse Beweging en van de Belgische kerkelijke topleiding in de eerste drie decennia van de 20e eeuw op peil wil houden, moet ‘Kardinaal Mercier en de Vlaamse Beweging’ lezen.
Dr. Eric Defoort
Kardinaal Mercier en de Vlaamse Beweging door Prof. Dr. R. Boudens, uitgegeven door het Davidsfonds, Blijde Inkomststraat 75, 3600 Leuven.