nederlandse taal en kultuur in het buitenland
Kulturele betrekkingen Nederland-Indonesië.
1 mei 1963: het laatste restant van de voormalige kolonie Nederlands-Indië wordt onder beheer gesteld van de Indonesische regering. Daarmee is een einde gekomen aan ‘een verhouding’ van meer dan 300 jaar. Twaalf jaar later, van 20 tot 31 januari 1975 om precies te zijn, wordt in Jakarta een Indonesisch-Nederlandse konferentie gehouden over de konkretisering van een projekt dat het Indonesië mogelijk moet maken weer toegang te krijgen tot vrijwel afgesloten bronnen van voor dat land belangrijke onderzoeksvelden: de verhouding ‘opnieuw geschapen’, zoals Alberts al in 1968 schreef.
Voor 1975 is op de begroting van het Nederlandse ministerie van Onderwijs en Wetenschappen 780.000 gulden uitgetrokken voor dit projekt, de zg. ‘Indonesische studies’, op de konferentie door Teeuw, voorzitter van de Nederlandse delegatie, omschreven als de ‘humaniora en sociale wetenschappen voor zover die zich bezig houden met de Indonesische kultuur en maatschappij’. Onder humaniora in dit kader te verstaan archeologie, geschiedenis, taalwetenschap, literatuurwetenschap, musikologie, filologie en godsdienstwetenschap; onder sociale wetenschappen antropologie, ekonomie, politikologie, sociologie (waaronder rechtssociologie), sociale geografie en pedagogiek. Op al deze vakgebieden bestaat er een omvangrijke hoeveelheid in het Nederlands geschreven liliteratuur, die niet zonder belang is voor Indonesische wetenschappers. Hoe moeten zij daar van echter kennis nemen, wanneer ze het Nederlands niet beheersen? En dat doen de jongeren onder hen beslist niet: als die al een derde taal (naast de streektaal en het Indonesisch) kennen, dan is dat doorgaans het Engels.
Om dit probleem op te lossen zijn er in principe twee mogelijkheden. Leer onderzoekers die dat nodig hebben, Nederlands. Of: vertaal wat (nog) relevant is in het Indonesisch. Beide mogelijkheden worden in het kader van de Indonesische studies aangepakt. Begaafde studenten of afgestudeerden die daarvoor belangstelling hebben, krijgen de kans zich te specialiseren in dat deel van hun vakgebied waarover belangrijke bronnen in het Nederlands bestaan. Te voren krijgen zij een gerichte opleiding Nederlands. ‘Gericht’ in tweeërlei opzicht: gericht op lezen en luisteren enerzijds, gericht op teksten uit hun vakgebied anderzijds. Is hun passieve kennis van het Nederlands voldoende, dan kunnen zij in aanmerking komen voor verdere studie in Nederland, eventueel (ook) ter behaling van een doktoraat.
Daarnaast bestaat het plan (tweede mogelijkheid) een vertaalcentrum op te zetten, dat als eerste taak krijgt de publikatie van bibliografische overzichten en ‘abstracts’ van artikelen op relevante wetenschapsgebieden. In een volgend stadium dienen er - op basis van deze overzichten - dan ‘readers’ te komen, verzamelingen artikelen over een specifiek onderzoeksterrein. Probleem daarbij is natuurlijk: hoe kom je aan goede vertalers? De afdeling Nederlands van de literaire fakulteit der Universiteit van Indonesië in Jakarta is al een aantal jaren bezig deze mensen op te leiden. Maar dat gaat langzaam. Begin van dit jaar zijn 5 studenten naar Nederland (Leiden) vertrokken om de studie daar voort te zetten tot het doktoraal eksamen. En, al is het de bedoeling dat er elk jaar opnieuw een aantal worden afgeleverd, dat zijn - zelfs al zouden het allemaal vertalers worden - nog maar druppels op de gloeiende plaat. Er zijn natuurlijk wel goede vertalers van de oudere generatie (Yassin, Sani, Hartoko bijvoorbeeld) maar hun aantal is eveneens gering en ze zijn vaak overbelast met ander werk. In dit verband is interessant een misschien wat wild plan van prof. mr. Sutan Takdir Alisjahbana, gepubliceerd in Suara Karya van 7 februari 1975. Hij wil ieder jaar 5000 (!) boeken laten vertalen, ruim 400 per maand dus. ‘Als een vertaler één boek per maand vertaalt, heeft men dus meer dan 400 vertalers nodig’, sprak hij. Waar vind je die? Onder de 400.000 gepensioneerden die in het Tempo Doeloe zo'n uitstekende opleiding hebben genoten natuurlijk - het is maar 1 promille, nietwaar? Een aantrekkelijke gedachte. Maar zelfs als die 400 mensen te vinden waren (hoe zou je die overigens moeten selekteren?), waar haal je dan het apparaat vandaan om al hun werk te kontroleren? Dat er, anderzijds, onder de zg. Tempo Doeloe-generatie nog tal van mensen zitten die het Nederlands voortreffelijk beheersen en in staat
zouden zijn uitnemende vertalingen te leveren, juist van vooroorlogse publikaties, wie zal het ontkennen? Het lijkt toch de moeite waard voor de uitvoerende organen van de Indonesische studies dit idee in de gaten te blijven houden. Veel tijd om van die generatie te profiteren is er niet meer.
De uitvoering, hoe gaat die in zijn werk? Zowel aan Indonesische als aan Nederlandse kant zal een stuurgroep worden opgericht die allebei de beschik-