| |
| |
| |
[Nummer 3]
mijn jaren als vertaler de nederlandse literatuur vanop afstand
manfred wolf
Geboren te Chemnitz (Duitsland) op 1 januari 1935. Bracht zijn jeugd in Nederland en op Curaçao door (zie bijgaand artikel). Behaalde een B.A.-graad in vergelijkende literatuur aan de Brandeis University (V.S.A.) in 1955 en een M.-A.-graad Engelse Literatuur aan de University of Chicago, in 1956. Tans professor Engels aan de San Francisco State University.
Publiceerde, naast de in het artikel genoemde drie bundels vertalingen, onder meer nog Existential Psychology and a Romantic Poem in The Psychiatric Quarterly Supplement, 1968, part 2, nr. 2, en Three Poems by Claude Vigée in Southern Review, Spring 1972.
Adres:
2755 Shannon Drive, South San Francisco, Calif. V.S.A.
Onlangs verscheen mijn derde bundeltje vertalingen: The Shape of Houses: Women's Voices from Holland and Flanders (1974). Het boekje bevat vertalingen van Judith Herzberg, Hanny Michaelis, Ellen Warmond, Patricia Lasoen en Fritzi ten Harmsen van der Beek. Op het ogenblik dat ik dit schrijf is het te vroeg om het sukses ervan te beoordelen, maar ik hoop dat het even gunstig zal onthaald worden als mijn eerste boek, Change of Scene: Contemporary Dutch and Flemish Poems in English Translation (1969), en niet zo koel en apatisch als mijn tweede, Ten Flemish Poems (1972).
Laat me, voordat ik probeer de grillige Amerikaanse reakties op vertalingen van Nederlandse poëzie te schetsen, eerst de voor de hand liggende vraag beantwoorden hoe ik tot dit soort bezigheid ben gekomen. Ik ben in Duitsland geboren in 1935. Ons gezin verhuisde naar Nederland in 1938, dat we onder de bezetting ontvluchtten. We trokken door Frankrijk, Spanje en Suriname en vestigden ons in 1944 op Curaçao. Daar volgde ik de plaatselijke M.U.L.O. en H.B.S. Van 1951 tot 1955 was ik aan de Brandeis University in Waltham, Massachusetts, en studeerde er vergelijkende literatuur. Nadat ik mijn M.A.-graad in Engels had behaald aan de University of Chicago vestigde ik me in Californië. Ik doceer nu Engels aan het San Francisco State College (nu: University).
Het ligt wel in mijn bedoeling ooit over mijn jongensjaren op Curacao te schrijven. Ik weet nog dat ik zo door en door Nederlands was, ondanks mijn vluchtelingenherkomst, dat het mij helemaal niet grappig voorkwam dat kleine Curaçaose kinderen in moeilijk te begrijpen Nederlands
| |
| |
Kampus van de San Francisco State University.
opdreunden: ‘In het jaar... kwamen de Batavieren in ons land’. Ik twijfelde er niet aan dat ons gezin, of ik alleen, weldra, ooit, naar Nederland zou terugkeren. Toen ik serieus begon te lezen werd de droom van Europa een diep verlangen dat me nooit meer geheel losgelaten heeft. Maar slechts weinigen van onze kring op Curacao gingen werkelijk terug. Velen eindigden, zoals ik, aan Amerikaanse universiteiten, huwden in Amerika en bleven er wonen.
Als jong leraar aan het San Francisco State College doceerde ik Engels opstel, beter schrijven, schrijven van kritieken, Engels literatuuroverzicht, enz. Maar er waren tijden, in de late vijftiger en vroege zestiger jaren, dat ik geobsedeerd was
| |
| |
door de Nederlandse boeken die ik toen las: Vestdijk, Hermans, Van het Reve. Toen ik vijftien was, was ik overweldigd door De koperen tuin. Toen ik vijfentwintig was, las ik boeken als De ziener, De donkere kamer van Damocles en Tien vrolijke verhalen. Een tijdlang, - ik leefde een soort geheim leven tegenover mijn Amerikaanse studenten en mijn familie -, las ik alles wat ik van Vestdijk in handen kreeg en begon in bladen als Books Abroad en Comparative Literature recensies en essays over die schrijvers te publiceren. De reakties op sommige van die stukken kwamen niet bepaald van lezers, maar van andere ‘beroepslui’: overgeplante Nederlands-Amerikanen die in kontakt bleven met hun moederland; vaker Amerikaanse professoren in de Germaanse talen. (In al de jaren dat ik recensies schreef, zelfs voor magazines met grote oplagen zoals Saturday Review of The Reporter, en of ik nu over Nederlandse boeken in Engelse vertaling of over Amerikaanse boeken schreef, heb ik zelden reakties van ‘niet-professionelen’ ontvangen, al kreeg ik wel mijn deel crank letters, dat soort rare reakties die iedereen wel kent die in Amerika aan de weg timmert.)
Er was één vraag die mij en sommige ‘professionele’ lezers van Nederlandse boeken bezig hield: waarom de Engelse vertaling ervan zo dikwijls zonder sukses bleef, zowel op de boekenmarkt als bij de kritiek. Waarom waren de Amerikaanse lezers niet geinteresseerd in Vestdijks De koperen tuin, nu The Garden Where the Brass Band Played, een mooie uitgave van de Bibliotheca Neerlandica, in een uitstekende Engelse vertaling? De meeste kopers en kritici ignoreerden het boek. Maar erger nog: ik hield er zelf niet zoveel meer van. Waren mijn normen veranderd, of was het boek minder goed dan ik gedacht had, of was het in het Engels een ietwat ànder boek? Ik probeerde toentertijd, voor mezelf of in geschriften, het probleem te doorgronden, maar ik heb het antwoord nooit gevonden. Er is iets in het lange en onrijpe liefdesverhaal van Trix en Nol dat wat gekunsteld, wat plechtig, wat banaal is. Slechts een Nederlandse lezer, vond ik, kon de benauwdheid zowel als de aantrekkingskracht van een provinciale, kleinsteedse sfeer kennen en waarderen. Iemand die alleen in Amerika had gewoond, kon onmogelijk begrijpen welke angsten een kalverliefde, zoals dat vroeger genoemd werd, kon veroorzaken bij die kinderen, die teruggetrokken en schuw waren, en door de konventies van dat niet zo ver verleden van elk belangrijk en dagelijks kontakt met de andere sekse verstoken bleven. In het Nederlands geschreven romans plachten feitelijk dat tema van de jeugdliefde zeer ernstig te benaderen, en bij mijn weten is dat tema niet erg in het oog springend in, laten we zeggen, de Amerikaanse fiktie. Was er een soort kulturele vertaling vanwege een Amerikaanse kritikus nodig vooraleer een Nederlandse roman hier volledig gewaardeerd kon worden? Dat is wat ik probeerde te doen in de lessenreeks over de Nederlandse literatuur die ik onlangs verzorgde, en wat Adriaan van der Veen
deed in zijn kursus over Nederlandse literatuur in vertaling, toen hij in 1964-'65 naar de San Francisco State University kwam als gastprofessor. Maar ik kan niet beweren dat die aktiviteit automatisch meer aantrekkingskracht zou verlenen aan de Nederlandse roman in vertaling. Ik heb bij gelegenheid de studenten van kursussen als The Theory of
| |
| |
Literature of The Junior Seminar gevraagd werken als Couperus' The Hidden Force of Teirlincks The Man in the Mirror te kommentariëren, en die werken voor 'n deel gekozen omdat ik vond dat er niet veel dergelijk kultureel vertaalwerk voor moest gebeuren, dat de studenten hier al de kritische aanleg konden mobiliseren waarover ze beschikten, of al de kennis die ze al hadden verworven. Bepaalde reakties vormen zeer interessante lektuur, waarover ik in Levende Talen (‘Couperus in San Francisco’, maart 1966) en Nieuw Vlaams Tijdschrift (met Cyra McFadden, ‘Teirlinck in San Francisco’, maart 1972) verslag uitgebracht heb. Ik hecht er nog altijd aan af en toe een niet-Engels of niet-Amerikaans boek voor een van mijn leergangen voor te schrijven, en ik houd de reakties nog altijd bij.
Dadelijk na het verschijnen van Van het Reves Op weg naar het einde begon ik aan vertalen te denken. Ik wilde dat anderen evenveel aan het boek zouden hebben als ik. Ik vertaalde lange fragmenten van zijn brief uit Spanje, ‘Brief in een fles gevonden’, met een entoesiasme dat men gewoonlijk slechts bij origineel werk veronderstelt. Maar Van het Reve wees ze af. Tot op vandaag denk ik dat die passages redelijk goed waren, maar ik vraag me nu wel af of Van het Reve niet iets aangevoeld heeft dat me dwarsgezeten had, maar dat ik voor mezelf weggedrukt had: de toon was verkeerd. Was het zelfs niet de vraag of zo'n toon in het Engels gewoon bestond? Al jaren had ik in kursussen over het korte verhaal of de kritiek Van het Reves zuur-geestige aanmerkingen gelezen op het zinloos feit, de noodzaak zinloze feiten een funktie in het verhaal te geven en de absurde vaststelling dat het leven met de fiktieschrijver moet samenwerken. Maar de studenten hadden zelden gelachen. Waarom niet? In een artikel voor Escape, het magazine van de Universiteit van Groningen (december 1970), stelde ik het zo:
Hoe kun je ooit in het Engels de toon van Van het Reves Op weg naar het einde of Nader tot U weergeven? Elders heb ik Van het Reves soepele stijl en zijn steeds wisselende poses vergeleken met Byrons Don Juan of met de komische procedees van Lenny Bruce en Woody Allen. Maar er is iets specifiek Nederlands aan de humor van Van het Reve, waar hij zegt, na een nogal zoutloze geestigheid: ‘Ik kan 's morgens vroeg al geweldig op dreef zijn...’ Iedereen die ooit probeerde hem te vertalen zal zich realiseren dat de plechtige, gemeenplaatsen debiterende persona waar Van het Reve zo van houdt zelf eerder typisch Nederlands is, zelfs als komische figuur. En de ekstra lange zinnen zijn in het Engels niet grappig, waar ze in het Nederlands een wonderbaar komisch middel blijken!’
Mijn korte loopbaan als vertaler van proza was daarmee voorbij, en ik wendde me tot de dichtkunst. In 1967 vroeg een jonge uitgever me een bundel Nederlandse gedichten te bezorgen voor zijn uitgeverij. Don Gray had al een dozijn bundels gedrukt voor zijn Twowindows Press, meestal van dichters uit San Francisco. Hij wilde belangrijke, levende Nederlandse dichters, en ik opteerde voor gedichten van Morriën, Hermans, Michaelis, Van het Reve, Lodeizen (die weliswaar gestorven was, maar hier thuishoorde), Lucebert, Corsen, Campert, Warmond, Jonckheere, Cami, Wauters en Gils. De keuze was persoonlijk, indien al niet zonderling, maar ik moest gedichten zoeken die ik kon vertalen, die net echte Engelse ge- | |
| |
dichten zouden lijken en toch dicht genoeg bij de originelen zouden blijven om nog vertalingen te zijn. Ik herinner me dat ik Jonckheeres ‘Kinderen met krekelstem’ uit Roemeense suite in enkele, gelukkige uren kon voltooien. Aan andere gedichten zwoegde ik wekenlang. Ik zei Jonckheere eens, over de telefoon, dat ik dacht dat hij gemakkelijk te vertalen was, en hij antwoordde dat zijn ‘parlando’ stijl dat mogelijk maakte. Maar ik was geinspireerd. Jonckheeres ‘Het verhaal is uit, / het wordt klaar door de ruiten...’ werd: ‘The story is done / The brightness of the window marks its close...’ Dit gedicht zou het meest suksesvolle in het boek blijken, met Ellen Warmonds ‘Changement de décor’ als onmiddellijk tweede. Ik was bijzonder tevreden met de vertaling van een gedicht van Remco Campert, ‘Love Too’. De toon van ergernis en toch verering van de liefde is duidelijk weergegeven in de parallelle struktuur van deze laatste regels:
And the words we spend on each other
And all good intentions, and bad ones too,
The fragrance of the rose -
It is not and never enough.
Het zal wel niet nodig zijn te verklaren dat ik niet even tevreden ben met alle vertalingen die ik ooit publiceerde. Lucebert bijvoorbeeld vind ik moeilijk te vertalen in het Engels, zijn syntaksis is een voortdurende bron van moeilijkheden. Gils is gemakkelijker, maar soms lijkt hij in het Engels ongepast overvlot, of meer in het Engels dan in het Nederlands. Lodeizen is moeilijk, zijn beweeglijke, schitterende taal vormt een uitdaging. Mijn eigen affiniteit ligt bij Hanny Michaelis. Haar precies, metaforisch taalgebruik is een parel om mee te werken en ligt de Engelse taal zeer goed.
Vertalers krijgen natuurlijk met veel soorten problemen af te rekenen, maar laat mij er twee van toelichten. Het eerste heeft te maken met het gevoel van de vertaler voor de totale betekenis van het gedicht. In de laatste drie regels van een pakkend gedicht voor een buur wiens zoon gestorven is, zegt Van het Reve:
Gij, die Koning zijt, dit en dat, wat niet al, ja ja, kom er eens om,
Gij weet waarom het is, ik niet.
Dat Koninkrijk van U, weet U wel, wordt dat nog wat?
Johan Snapper vertaalt de laatste regel, in zijn boek Post-War Dutch Literature: A Harp Full of Nails, als volgt: ‘That kingdom of Thine, remember, will anything come of it?’ Mijn eigen vertaling luidt: ‘That kingdom of Yours - You know - is that still in the works?’ Het lijkt me duidelijk dat Snapper en ik het gedicht wat verschillend gelezen hebben. Weet U wel in de laatste regel is daar een voorbeeld van. Spreekt Van het Reve God ernstig genoeg aan om hem te vragen: remember? Of zijn we, - God, Van het Reve, de lezer -, deelgenoten in iets dat bijna een grap is? Ik denk het laatste, al ben ik daar niet helemaal zeker van. Toch heeft onze verschillende lezing van het gedicht niet alleen geleid tot remember tegenover You know voor weet U wel, maar ook tot will anything come of it? tegenover is that still in the works? voor wordt dat nog wat?
Een ander klein voorbeeld, dat meer te
| |
| |
maken heeft met het vinden van het juiste woord, komt voor in een gedicht van Hanny Michaelis, uit mijn laatste bundel:
springend van wanhoop naar woede,
met scherven herinnering.
Het probleem in dit korte gedicht is koesterend. Mijn vertaling geeft cuddled, maar dat woord is verre van perfekt:
jumping from despair to rage,
luxuriant animal, cuddling
Koesterend omvat meer dan cuddling, want het eerste suggereert een totale aktiviteit, het laatste alleen een daad. Een ander probleem is de zeer doeltreffende, epigrammatische laatste regel: Michaelis' woord om voltrekt zeer veel zeer snel. Maar het Engels kan slechts wat moeizaam zeggen so as to be of just to be en stelt daarbij noch zo finaal noch zo veelomvattend vast waarom het welig dier gekoesterd wil worden.
Toen Change of Scene verscheen liep ik verschillende verrassingen op. Een ervan was een lange en zeer vleiende recensie van de hand van een vroegere student, Don Berg, in The San Francisco Chronicle. Na de bijna onontkoombare klacht dat de Amerikanen niks van de Nederlandse letterkunde afweten en dat de Nederlandse schrijvers geïsoleerd leven, beschreef hij het soort dichtkunst die het boek bevatte:
Wolf stelt een verzameling fijne, rijke poëzie voor, die soms krachtig en spottend is, soms lief en filosofisch, soms gedesillusioneerd en cynisch, maar altijd treft door de autenticiteit van haar reaktie op de moderne wereld.
Het is poëzie die niet altijd de definitie van Pope dekt dat poëzie de kristallizatie in het geheugen is van een emotie. Het is ook geen poëzie die ontstaan is in de rust van Wordsworth, maar eerder om te beginnen in de geest geschroeid en later gedistilleerd, na veel lijden en introspektie.
Afgezien van het feit dat de gedichten gemakkelijk op hun eigen verdienste kunnen drijven, heeft Wolf met fijn gevoel een reeks gedichten van na Wereldoorlog Twee geselekteerd en vertaald, die een gemeenschappelijk Nederlands perspektief hebben: een perspektief dat abrupt veranderde toen een eeuw van vrede vernietigd werd door een ontzettend brutale Nazi-inval, bezetting en systematische vervolging van miljoenen burgers. Dat nieuw inzicht is terug te vinden in de literatuur van de Vijftigers en de Eksperimentelen (die voortgaan tot in de zestiger jaren), wier grote bekommernis een verlies van alle waarden is, en wier voornaamste vraag is hoe de mens kan leven met de zinloosheid die hij voor waar aanneemt.
Kenmerkend voor die verandering en voor de stemming van veel hedendaagse Nederlandse poëzie is het titelgedicht van het boek, door Ellen Warmond:
| |
| |
As soon as the day is shoved
Like blackmail under my door,
The red seals of dreams are cut
By swift sunlight knives.
Wearily houses open their bitter eyes,
And stars fall pallid from their course.
When the silent sentinels
The firing squad of the twelve
New hours quietly takes aim.
Rond de tematische melodie van cynisme, dat voortspruit uit verstoorde onschuld, spelen de begeleidende tema's van futiliteit, onvervuld verlangen en desillusie, heimwee naar het verleden, of zoals in een buitengewoon ontroerend Vlaams gedicht in de reeks, het gekwelde en beschaamde relaas van de onmenselijkheid van de ene mens tegenover de andere, zoals die blijkt in een oorlog.
Veel van deze gedichten hebben de smaak van tranen, niet zozeer in hopeloosheid of zelfbeklag gestort, maar in bitterheid en verbijstering. Toch bieden ze allemaal de lucide, zij het soms getormenteerde inzichten van een volk dat verplicht werd zich te herpakken om een moderne krisis het hoofd te bieden.
Er stond nog meer in die recensie, gedeeltelijk zelfs hinderlijk vleiende lof. De uitgever schatte dat ze, samen met de herdruk ervan in Delta, aanleiding gaf tot de verkoop van zowat 150 eksemplaren, een behoorlijke hoeveelheid voor een oplage van duizend. Ik kreeg wat telefoontjes van geinteresseerde lezers, werd gevraagd om voor Radio K.Q.E.D.-Berkeley over de gedichten te spreken, en ontving wat brieven van fans, een van een gevangene in San Quentin die wilde korresponderen en een andere van een vrouw uit een naburige stad die wat uitvoeriger inging op mijn ‘gevoeligheid’ en die vond dat we veel gemeen hadden.
Maar de recensie die voor de uitgever het meest betekende was een stuk in de Library Journal. Ik citeer ze helemaal:
Deze dunne, maar waardevolle keuze vertalingen van negen Nederlandse en vier Vlaamse dichters, allen van na 1945, is smaakvol ontworpen als paperback en heeft als enig gebrek dat de oorspronkelijke teksten niet afgedrukt zijn. In die 21 pagina's Nederlandse lyrische poëzie, meestal korte, beeldende en haikoe-achtige gedichten, zijn er van de eksperimentelen Lodeizen, Lucebert en Campert. De Vlaamse dichter Karel Jonckheere (geb. 1906) is vertegenwoordigd met een ontroerende klaagzang van vier bladzijden op de moordpartij van Kragujevac, Joegoslavië, in 1941, waar de Duitsers 7.000 kinderen doodschoten. (‘What I hear tonight in the glistening grass / Cannot be uttered: / Children with crickets' voices / Have become crickets with children's voices.’) Het is niet mogelijk de getrouwheid van Wolfs vertalingen te beoordelen, maar de Engelse versies hebben een volgehouden direktheid, die pleit voor meer aandacht voor deze groep van relatief geisoleerde en door de kritiek verwaarloosde schrijvers. Aanbevolen voor grotere reeksen poëzie. - Rosemary Neiswender, University of California Libraries, Los Angeles.
Ik twijfel er niet aan dat er nu door die recensie niet minder dan 200 eksemplaren te vinden zijn in Amerikaanse biblioteken.
Er zijn bij de distributeur nog 250 eksemplaren over van de totale oplage van
| |
| |
1.000, in 1969. Ondanks de twee recensies (er waren ook andere, kortere berichten) en ondanks de aankoop van meer dan 100 eksemplaren door de Nederlandse en Belgische regeringen, is de uitgave niet uitverkocht. Ten Flemish Poems is dat evenmin, met zijn oplage van 500. En ook Twowindows' The Use of a Wall Mirror van Adriaan Morriën niet, vertaald door Ria Leigh-Loohuizen in 1970 en onder meer opgemerkt door The Rolling Stone, die zei dat de gedichten over ‘naaien’ gingen.
Ik leg nogal de nadruk op de verkoopcijfers omdat ik duidelijk het gevoel heb dat veel mensen in Nederland en België geen kijk hebben op de situatie van de uitgevers in Amerika, vooral waar het poëzie betreft. Ik heb vaak gedacht dat de reden waarom mijn boeken het doorgaans beter deden dan de meeste andere van Twowindows' fonds te zoeken is in het feit dat ze geen oorspronkelijke gedichten bevatten. Er is, laten we de waarheid onder ogen zien, iets dekadents aan moderne poëzie. Het is bijna alsof men ze liever schrijft dan leest. (We kennen allemaal beslist dichters die zelden poëzie lezen.) De vlakke, moedwillig dorre klank van de moderne dichtkunst, zo verkwikkend toen Pound, Eliot en konsoorten een bloeiende, openlijk poëtische poëzie ten gronde richtten, is werkelijk begonnen aan de eigen vernieling. Er is niet veel poëtische vlucht meer over in de moderne dichtkunst, en ik denk dat het verlies wordt aangevoeld. Daarom ben ik niet echt verrast dat er mensen zijn die Change of Scene hebben gekocht. Ze hadden wel eens tweemaal kunnen nadenken, als dit niet een boek met vertaalde gedichten was geweest. In het geval van Ten Flemish Poems was de aantrekkingskracht van het boek, naar ik vermoed, te beperkt: Jonckheere, Cami, Gils, Claus, Snoek, laten zich goed vertalen, maar het boek had ergens een breder kader moeten hebben en een formaat dat meer indruk maakte.
Ik hoop voor de nieuwe bundel dichteressen dat hij niet alleen door specialisten zal gelezen worden, maar door mensen die belangstelling hebben voor de dichtkunst of misschien ook voor de vrouwenbeweging. Een dame die het manuskript heeft gelezen zette zich aan het schrijven van een recensie die ze probeert te plaatsen in het tijdschrift MS, dat Gloria Steinem hielp oprichten. Een van de gedichten werd al geselekteerd voor een nieuwe bloemlezing van dichteressen uit de hele wereld. Ook andere vragen kwamen binnen. De Stichting voor Vertalingen stemde erin toe een advertentie te betalen in het prestigieuze New York Review of Books. Ik wil hier vermelden dat bij elk nieuw boek de samenwerking met de Stichting voor mij aan betekenis won. Zij doen het administratief werk: toelatingen vragen, zo nodig de kontrakten negociëren, in één woord, optreden als de onontbeerlijke bemiddelaar. Hoe meer ik begin af te weten van de ontelbare kleine problemen die bij dit soort werk komen kijken, hoe groter mijn respekt wordt voor het werk van Joost de Wit (en zijn voorganger J.J. Oversteegen). Mijn ervaring met België was niet minder gunstig. Karel Jonckheere en Bert Decorte van het Ministerie van Nederlandse Kultuur hebben me gesteund door me veel boeken te sturen die ik hier niet kon krijgen en door een flink aantal eksemplaren van mijn werk aan te kopen voor de Belgische regering. Ik ben niet zomaar aan het proberen een schuld af te lossen door dit
| |
| |
hier te verklaren: die personen hebben me gesteund toen ik voelde dat niemand, misschien zelfs niet de dichters, zich er veel om bekommerde of ik al dan niet deed wat ik deed. Het Ministerie van C.R.M. in Den Haag speelde een gelijkaardige rol in verband met het werk dat ik in de loop van de jaren verrichtte. Toen bijvoorbeeld bleek dat veel materiaal dat ik nodig had voor mijn kursus Nederlandse literatuur uitverkocht was, hielp het ministerie met overgebleven eksemplaren of met een klein bedrag voor fotokopieën, enzovoort. Die en andere inspanningen hebben niet alleen mij vooruitgeholpen, maar maakten dat er uiteindelijk schot kwam in wat niet langer dan tien jaar geleden nog een uitzichtloze verwachting scheen: dat literatuur in het Nederlands ooit maar in het minst zou meetellen in de Verenigde Staten. En toch, als we nu rondkijken in de boekwinkels vinden we daar Boons Chapel Road (Twayne Publishers) of Multatuli's Parables (University of Massachusetts Press), en ik was stomverbaasd in een recente roman van Richard Stern een verwijzing naar Couperus' Old People and the Things that Pass aan te treffen. In diezelfde algemene ontwikkeling schijnt de gesubsidieerde leerstoel Nederlands aan de University of California te Berkeley zichzelf te bevestigen op de enige manier die werkelijk telt: voor de kolleges van professor Snapper zijn er talrijke inschrijvingen.
Met die vooruitgang voor ogen lijken de moeilijkheden er minder toe te doen. Natuurlijk kunnen ze enorm irriterend werken. Men moet blijkbaar altijd opnieuw uitleggen, zelfs aan Amerikaanse magazines met nivo, dat Nederland en België bestaan en een geschreven literatuur bezitten. Meer specifiek: er schijnt zelden een recensie gevraagd te worden voor een Nederlands boek. Dat moet ik zelf aan de hoofdredakteurs vragen, een recensie voorstellen, die soms schrijven voor ze wordt aanvaard, terwijl ik voor Engelse of Amerikaanse boeken roetinevragen krijg. De enige keer dat me gevraagd werd een langer hoofdstuk over de Nederlandse letterkunde te schrijven voor een soort handboek, was de voorwaarde dat ik de kopij moest indienen in één week tijd. Zoals te verwachten was bij zo'n karwei onder tijdsdruk, slopen er enkele kleine, maar hinderlijke verschillen tussen manuskript en uiteindelijke versie in, en aangezien ik geen drukproeven ontving, was er geen korrektie mogelijk. Ik ben me daaraan blijven ergeren. Ik vermeld het hier als voorbeeld van het soort irritatie dat iedereen die op dit gebied bedrijvig is, mag verwachten. Maar de beloning is niets minder dan de vreugde iets nieuws te presenteren: een kultuur waarvan je houdt, aan een andere kultuur waarvan je deel bent.
In de laatste jaren heb ik hard gewerkt aan een boek over Albert Verwey en de Engelse Romantiek. Weer heb ik het gevoel gehad te streven naar iets dat rijk en moeilijk te bereiken is, maar waardevol genoeg om me de grootste voldoening te schenken. Ik blijf gehecht aan vertalen, letterlijk, letterkundig, en kultureel.
(Nederlands van Jan Deloof.) |
|