Ons Erfdeel. Jaargang 18(1975)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 194] [p. 194] uit zee De snelle, scherpe krabben van de tenen; het sterk koraal van wreven en van schenen, waarlangs de zee terugvalt in de aren - ineens de kust; de vier dolfijnen in de drift der dijen; de sidderroggen, die zich glad vermeien in lendenen, die haar geheim bewaren - dan weer de kust; de gouden schildpad der gewelfde buik; de transparante kwallen in de fuik der borsten; hier en daar het wier der haren - opnieuw de kust; de anemonen, strelend uit de handen; de fosfordieren, die uit ogen branden; de tedere mosselen van schaam en mond - steeds weer de kust; de haaien, die mij ruiken aan mijn wond; en die haar neklijn en haar tanden hebben, maar die verdwijnen nu de zee gaat ebben, ver uit de kust - dit is het tij, waaruit ik weg ga waden de atlasvlinders in haar schouderbladen achterna naar een breed, verlaten strand aan deze kust, waar we in de schelpen van elkanders oren nog slechts het ruisen van de hartstocht horen en sterren zien in de gelaten stand van te zijn uitgerust. (91-2) Vorige Volgende