literatuur
De hele Holst in één boek.
Adriaan Roland Holst.
Als Nieuw Nijgh Boek nr. 61 verscheen dit jaar bij Nijgh en Van Ditmar in Den Haag van Jan van der Vegt een zeer uitvoerige studie over het gehele oeuvre van Adriaan Roland Holst: De brekende spiegel.
Wat eerder over deze dichter verscheen, is op de vingers van één hand te tellen: Van Duinkerken (1940), Söteman (1950), Stenfert Kroese (1951) en Schenkeveld (1970). Wel schijnt er in de kelders van de universiteiten in Utrecht en Amsterdam nog wat in het vat te zitten. Zo zouden er proefschriften op komst zijn over symbool en myte bij Roland Holst (De Visser) en over Een winter aan zee (Mosheuvel). In ruim dertig jaar heeft dus de wetenschap betrekkelijk weinig aandacht besteed aan de man die nu al zo lang de titel voert van de prins van onze dichters.
Adriaan Roland Holst lijkt op het ogenblik minder algemeen gewaardeerd dan in de jaren vijftig het geval was. Aan zijn aktiviteit als dichter zal dat niet liggen, want na 1960 verschenen van hem nog zes bundels poëzie, en na de laatste bleven her en der nog losse gedichten verschijnen. De oorzaak kan eerder gezocht worden in de konkurrentie. Zo zal ARH zeker een deel van zijn debiet moeten delen met auteurs die na hem met een poëtisch oeuvre op de markt zijn gekomen, waarbij ik vooral denk aan Gerrit Achterberg, die met zijn zo geheel andere stijl de generaties van nu wel eens veel beter zou kunnen aanspreken. ARH kan zich intussen troosten met het lot dat die andere prins in de loop der eeuwen zo vaak heeft getroffen: Joost van den Vondel.
De paar recensies die ik intussen over De brekende spiegel gelezen heb, waren niet opvallend entoesiast. Zelf zie ik er ook geen standaardwerk in, en als ik milder oordeel, komt dat waarschijnlijk ook omdat ik de tijd voor zo'n werk nog bij lange niet gekomen acht. Daarvoor is nog te weinig voorwerk verricht. Intussen bracht Van der Vegt een kompleet overzicht van het oeuvre op de markt dat hij van onderdeel tot onderdeel benadert vanuit het centrale inspiratietema van ARH's wereldbeeld, bekend geworden als de myte van Roland Holst. Daaraan dankt de uitvoerige studie in elk geval alvast een heldere struktuur. Van meet af weet je als lezer waarheen je op weg bent.
Na een biografische inleiding wordt vanuit het prozastuk De afspraak de myte als inspirerend princiep afgeleid. Mogelijk is het wat willekeurig om juist dit verhaal en alléén dit verhaal als spoel te nemen en daar heel de draad van het betoog om heen te winden, ongelukkig ben ik om deze keuze allerminst.
Het stuk bevat zoveel wat voor de myte elementair is, dat een bespreking ervan uitermate geschikt is om de lezer in te leiden in de grote metafoor waarin ARH zijn oeuvre heeft ondergebracht.
De myte, het kreatief dogma eenmaal gedefinieerd, begeeft Van der Vegt zich naar het kronologisch uitgangspunt, en laat uitvoerig citerend uit poëzie en proza zien, hoe de myte vanuit een mengsel van eigen poëtische intuïtie en beïnvloeding van vooral lerse sagen door de dichter tot een hechte Summa Poetica wordt uitgebouwd. En hoe de dichter deze visie tot zijn laatste werken trouw blijft, al drijft hij tenslotte de dubbelganger uit, om door diens dreiging niet aan de waanzin ten offer te vallen. Voor deze laatste visie voert Van der Vegt citaten aan, maar ik kan me levendig voorstellen dat anderen tot andere bevindingen komen. Zijn konklusie vind ik niet dwingend.
En dat is vaker het geval. Ik kan me voorstellen dat tal van Hoistlezers van geleerderen huize, analytici en strukturisten, Van der Vegt herhaaldelijk hard vallen. Zijn taalgebruik is nogal babbelend. Men zal het boek echter moeten lezen voor wat het pretendeert te zijn: een vooral entoesiaste inleiding tot het hele oeuvre. De schrijver maakt een sleutel en laat die passen op alle onderdelen. Dat gaat dan bij tijd en wijle wel met enig gekraak gepaard. En dat komt m.i.