frans-vlaanderen
Frans-Vlaamse taaltuin 33.
Prof. P.C. Paardekooper heeft me opgebeld i.v.m. de wóze in de Nieuwerleetse schuiten (vorige taaltuin). Als je weet dat dit voorwerp dient om te hozen, dan is er ook geen twijfel over dat het woord wóze met hozen verwant is, het is een hoosvat. Maar de woordvorming is hier biezonder merkwaardig omdat we een toevoeging van een begin-w konstateren, terwijl doorgaans bij veel woorden de begin-w precies wegvalt (oensdag, oeërd, ooërm, enz.)
W. Beele uit leper wijst me op de betekenis van binden in het woord teilebinder (taaltuin 29 en 30) en in de uitdrukking kuupm en biengn (taaltuin 30). Volgens Kiliaen is kuiper en binder wel eens synoniem, en Verdam (Middelnederlands Woordenboek) kent ook het woord vatbinder voor kuiper. Daarnaast kent Verdam toch ook napbinder voor krammer van vaatwerk: in dit geval is teilebinder een synoniem van napbinder.
F. Boutu sr. uit Broksele herinnert zich nog goed de verdwenen volksgebruiken bijv. bij begrafenissen met de kassewagen (een lichte, schuine wagen) met een wit overdek (met de klemtoon op de laatste lettergreep, hier ‘huif’). Hij vertelt ook over de feestdag van de ‘koeiers’, nl. Keise-missedag (Kerst-misdag nl. tweede Kerstdag), feest van Sinte Pier la Flut. In de taaltuin van O.E., 14e jg., nr. 1, blz. 176 heb ik Dammans voorstelling van zaken genoteerd, die dat ‘poesters-feest’ op 31 december plaatste en dat was op Sinte Pel en Flup. Wie kan die betwisting voor ons oplossen?
Wido Boureel uit Kaaster is nu ook een gewaardeerd medewerker geworden; z'n vader (en ook z'n moeder) spreekt uitstekend z'n streektaal. Dat Wido goed weet waar te nemen is duidelijk uit z'n aantekening: chuum pagelór met een misprijzende ch voor: ‘gij'n knoeier’, met die merkwaardige 'n na gie, hier ‘chuu’ uitgesproken. Koekemoond, is een plastische weergave van een tandeloze mond, en is een van de gevallen waarin in die streek oo gehoord wordt i.p.v. oe: stool (stoel), woonsdag (Steenvoorde), enz. Dus vaak voor een n. Ons noen komt ook van nonae, en het Boonse zegt nog altijd après-noon, ook in het Engels volgens de oorspronkelijke uitspraak after-noon gespeld... Gezelle heeft koekemond (spreek uit koekemoend) aangetekend in Zonnebeke en hij verwijst naar het Kortrijkse mokkemond. In Kaaster krijgen we ‘op’ i.p.v. ‘met’ in: e lietje op e keeë. E bitje op e keeë zeggen ze alleen van brood bijv. (dus het oorspronkelijke beet-je). In Winnezele is het eveneens het vz ‘op’ in: je ku(t) gin tweeë (h)ózen slieëten op e keeë (je kunt geen twee hazen tegelijk schieten, geen twee werkjes tegelijk doen). Nog in Kaaster: je kiekt lik e sjuui, betekent: je ziet eruit als een vogelverschrikker (schuw), gezegd tegen slordige langharigen bijv. Het merkwaardigste uit Kaaster is het plaatselijk woord voor hagedis. Het woord komt als 't ware direkt uit het Middelnederlands Woordenboek, nl. egetetse; Verdam schrijft ‘egetisse’. Gezelle heeft het ook uit Poperinge, waarschijnlijk beïnvloed door het Westvlaamse lokketesse, nl. ‘heketesse’, ten onrechte met begin-h, zoals De Vries in z'n Etym. Woordenboekje laat vermoeden. In Broksele noemen ze dat
dier vreemd genoeg slangje (slangetje); De Vries zegt dat het eerste deel van het eerste woord nl. ‘egi’, misschien verwant is met het Oudindisch ahi, en het Grieks ophis, ‘slang’.
Wido's grootvader kent nog wel een paar boomnamen alleen in zijn Vlaams dialekt, niet alleen een eeëkn maar ook een eisn (es).
Door toedoen van Mevrouw Barbé uit Steenvoorde heeft een vrouw uit Winnezele, Mevrouw Barbau, hele kostbare taalgegevens laten noteren. Ik begin met enkele vergelijkingen:
droenke liek e muul, snippedroenke (dronken als een muil, een snip)
gierig (doffe -ig) liek e pillegrin (als een pelgrim, een erg vreemde vergelijking, zeker met 'n historische achtergrond, maar welke?)
zó vriendelik of e stool (als een stoel, erg onvriendelijk)
gón liek e diekedelver (doorstappen als een slootdelver)
en is kachteldom (in Kassel: kasteldom) (hij is zo dom als een veulen)
mager liek en (h)oend, je ku(t) ze deur en bonezeve trekn (of)