| |
| |
| |
amerika en de nederlandstalige schrijvers
prof. dr. egbert krispyn
Geboren in 1930 te Haarlem. Studeerde aan de universiteiten van Melbourne, Tubingen en Pennsylvania. Was van 1961 tot 1963 en van 1964 tot 1968 verbonden aan de University of Pennsylvania; daarna tot 1972 professor en voorzitter van het Department of Germanic and Slavic Languages and Literatures aan de University of Florida.
Sindsdien professor Duitse Letterkunde aan de University of Georgia. Is editor van de Nederlandse sektie van de World Authors Series en van de Library of Netherlandic Literature, beide bij Twayne Publishers, Inc., New York.
Publiceerde: Style and Society in German Literary Expressionism (1964), Georg Heym. A Reluctant Rebel (1968), Günther Eich (1971), en talrijke bijdragen over ekspressionisme, moderne letteren, Grillparzer, e.a. in verschillende tijdschriften.
Adres:
Dept. of Germanic and Slavic Languages,
University of Georgia,
Athens, Georgia 30602 - U.S.A.
Gedurende zowat een decennium na het lanceren van de Spoetnik bloeiden de studie en het onderricht van vreemde talen aan de Amerikaanse universiteiten als nooit te voren. De Russische satelliet, een mijlpaal in de geschiedenis van de mensheid, veroorzaakte een brede golf van reaktie tegen een genoeglijk isolationisme, dat niet langer politiek leefbaar is, maar dat heel wat Amerikanen toch als een natuurlijke geestelijke houding voorkomt. De onloochenbare evidentie dat ze hun wetenschappelijke meerderwaardigheid niet langer als onomstotelijk konden beschouwen, bracht een aanzienlijke belangstelling voor andere landen en hun talen teweeg. Aanvankelijk was die belangstelling erg toegespitst op het domein van de technologie, maar in de verdere evolutie ontwaakte ook interesse voor andere beschavingen en literaturen.
Veel daarvan was niet meer dan een voorbijgaande geestdrift die het kille financieel klimaat van de late zestiger jaren niet overleefde. Toen verwelkte veel bloeiend onderzoekswerk en onderricht aan verschillende universiteiten in het hele land. Niettemin had de Spoetnik-episode ook blijvende invloed, die van grote betekenis is voor het intellektueel klimaat in de Verenigde Staten. De federale regering richtte de National Science Foundation op, en daarna de National Endowment for the Humanities, wat het belang beklemtoonde van akademische arbeid in die domeinen. Dit had een weldoend psychologisch effekt, dat minstens even stimulerend werkte als de financiële steun die beide voornoemde organisaties verleenden. Ook in de partikuliere sektor hebben verschillende stichtingen talrijke projekten ondersteund.
Op een heel ander niveau is er eveneens
| |
| |
een belangrijke faktor die bijdroeg tot het in stand houden van die interesse in vreemde volkeren. Het is een van de weinige initiatieven op dit gebied die niet geinstitutionaliseerd werden: de World Authors Series van de uitgeverij Twayne Publishers, Inc., New York. Van wal gestoken in 1966 resulteerde dit projekt (bij het schrijven van dit artikel) in de publikatie van ongeveer 300 monografieën, geschreven in het Engels door sterk gespecialiseerde akademici, met de bedoeling een algemene inleiding te bezorgen in het leven en werk van specifieke schrijvers, ten behoeve van belangstellende, maar niet per se ingewijde lezers. Er worden tezelfdertijd voldoende strenge filologische normen aangelegd.
Natuurlijk zijn niet alle boekdelen even goed. Enkele ervan zondigen aan een te grote vulgarisering ten koste van substantie en degelijkheid, en andere tonen duidelijk aan hoe moeilijk sommige akademici hun kryptisch beroepsjargon kunnen vergeten, dat soms een hindernis vormt voor het brede publiek waarvoor de serie opgezet werd. Dit publiek omvat bijvoorbeeld zowel leerlingen van het middelbaar onderwijs als studenten aan nieuwe universiteiten in ontwikkelingslanden van Latijns Amerika en Afrika, waar het Engels in brede kring gebruikt wordt en waar de reeks van Twayne soms de enige beschikbare informatie over het gegeven onderwerp vormt.
Maar ondanks die onvermijdelijke incidentele gebreken in kwaliteit of vormgeving heeft de reeks goed aan haar opdracht beantwoord en is nu stevig gevestigd als een onontbeerlijke bron van betrouwbare, begrijpelijke verhandelingen over de brede waaier van onderwerpen die ze aanbiedt. Om dit te bereiken is het nodig dat dezelfde soort stof in alle boekdelen op ongeveer dezelfde manier gerangschikt wordt. De uitgever heeft daarom een stel richtlijnen voor de auteurs opgemaakt. Het zal echter wel overbodig zijn te verklaren dat bepaalde verstokte individualisten in de akademische bent alle voorschriften naast zich neerleggen, hoe nuttig die ook mogen zijn. In dat geval wordt het de taak van de verschillende redakteurs, verantwoordelijk voor de onderscheiden sekties en zelf akademici, ervoor te zorgen dat de regels in acht genomen worden, met de soepelheid vereist door het temperament van de auteur en de aard van de specifieke onderwerpen.
De lengte van de monografieën is vrij streng vastgesteld tussen 5600 en 6400 getypte regels, wat in de aantrekkelijke, gekartonneerde uitvoering van de reeks neerkomt op een gemiddelde van 180 gedrukte pagina's. In die toegemeten ruimte moet de auteur een inleiding aanbieden, met opzet en indeling van zijn boekdeel, gevolgd door een kronologische opgave van de publikaties van de behandelde schrijver en de merkwaardige gegevens uit zijn biografie. In de tekst zelf wordt het leven van de behandelde auteur voorgesteld in het raam van zijn tijd en samenleving, en zijn werk wordt tegen die achtergrond belicht in zijn literair-historische en strukturele aspekten. Er wordt ook voorgeschreven dat de inhoud van ieder te behandelen letterkundig werk ten gerieve van de lezer samengevat moet worden. Waar toepasselijk moet de literaire invloed besproken worden, en tenslotte moet de betekenis van de behandelde auteur voor zijn eigen nationale letterkunde en op internationaal niveau beoordeeld
| |
| |
worden. Primaire en sekundaire bibliografieën zijn natuurlijk essentieel. Bij de voorbereiding van de manuskripten dienen de auteurs de regels inzake spelling, leestekens, citaten, voetnoten, enz. te volgen zoals die te vinden zijn in het ‘Style Sheet’ van de Modern Language Association of America. Die regels zijn sedert hun eerste publikatie in 1951 aangenomen door vrijwel alle akademische drukkerijen en bladen in Amerika, en veel ervan ook in andere Engelssprekende landen in de wereld.
De World Authors Series van Twayne wordt als geheel bestuurd door een algemeen redakteur, die kontrakten aanbiedt aan mogelijke auteurs, op instigatie van de sektieredakteurs. Er zijn momenteel negentien sekties, waaronder de Chinese, Franse, Duitse, Griekse, Hongaarse en Indische letterkunde, zowel als Italiaanse, Japanse, Latijns-Amerikaanse, Perzische en Poolse bellettrie en de oogst uit de Oudheid. Er zijn ook sekties voor Portugese, Roemeense, Russische en Sowjet, Skandinavische en Spaanse literatuur. En tenslotte, onder de benaming Netherlandic Literature, is er een sektie voor wereldauteurs uit de Lage Landen.
De term ‘Netherlandic’ heeft bij gelegenheid stof tot opmerkingen geboden, vanwege personen die blijkbaar een diepere en meer emotionele betekenis hechten aan zo'n namenkwestie als de sektieredakteur die de naam gaf. Hij had daarvoor drie redenen: in de Amerikaanse kontekst kan de alternatieve naam ‘Dutch’ verwarring stichten vanwege de associatie met ‘Pennsylvania Dutch’; het woord ‘Netherlandic’ heeft niet de geografische beperking van ‘Dutch’ en omvat zowel Noord als Zuid; en de term is analoog aan het Frans (‘néerlandais’) en het Duits (‘Niederländisch’), om nog niet te gewagen van ‘Nederlands’, juiste benaming in de eigen taal.
De Nederlandse sektie werd opgericht kort nadat de World Authors Series in 1966 gepland werd, met een tentatieve lijst van 36 mogelijke onderwerpen, gaande van Anna Bijns tot Harry Mulisch. Maar in de praktijk is er natuurlijk geen sprake van een dergelijk projekt uit te voeren volgens een strak plan. De oorspronkelijke lijst was daarom eerder bedoeld als een bewijs dat er inderdaad voldoende schrijvers van wereldniveau in de Nederlandse letteren te vinden zijn om een eigen sektie te rechtvaardigen, en in het algemeen als een aanduiding voor geinteresseerde auteurs welke onderwerpen voor de reeks in aanmerking kwamen.
Bovendien was er ook nog een probleem, eigen aan alle minder verspreide talen: het kleine aantal personen die deskundig zijn op het gebied van de letterkunde en die tegelijkertijd vloeiend kunnen schrijven in Amerikaans Engels. Om een permanente hoge kwaliteit te verzekeren en aan de sektieredakteur een overmaat aan herschrijven te besparen, werden bijgevolg akademici geselekteerd, die uitgenodigd werden kopij te leveren over hun welbepaalde specialiteit. Dit verklaart waarom de kontrakten slechts tegen een traag tempo afgesloten werden, maar momenteel zijn al bij al regelingen getroffen voor zowat 25 titels, waaronder ‘klassieken’ als Vondel, Huygens en Brederode, en, onder de meer recente auteurs, Van Schendel, Gezelle, Perk, Verwey, Heyermans, Boon en Claus. Andere titels die in de plannen voorkomen zijn Wolff en Deken, en de filosofen Erasmus
| |
| |
en Spinoza. Er is ook een weloverwogen inspanning gedaan om ook figuren in te sluiten die niet zo meteen voor de geest komen en die misschien helemaal niet zo bekend zijn, maar die niettemin een rol van betekenis gespeeld hebben in het intellektuele en literaire leven van hun tijd, speciaal gezien van uit een internationaal perspektief.
In die kategorie is een studie in voorbereiding over Pieter Rabus en Willem Sewel, een boek over Johannes Secundus nadert zijn voltooiing en de eerste schets van een uitgebreid werk over François Hemsterhuys is af. Twee van de boekdelen die tot dusver in druk verschenen mogen ook gerekend worden tot deze groep van letterkundigen die een betere bekendheid verdienen dan ze nu genieten, omdat ze, naast hun intrinsieke betekenis, de Nederlanden hielpen opstoten tot de bredere kulturele scène van het Europa van hun dagen. Het zijn een monografie over Macropedius, geschreven door prof. Thomas W. Best van de University of Virginia, en een studie over Jean Le Clerc, door prof. Samuel A. Golden van de Wayne State University.
Andere titels in de Nederlandse sektie van Twayne's World Authors Series die al gepubliceerd zijn omvatten Multatuli door de Britse akademikus Peter King, en Hendrik van Veldeke, door prof. John R. Sinnema van het Baldwin-Wallace College in Ohio.
Zoals af te leiden valt uit de vermelde namen is de reeks ambitieus, gaande van de Middeleeuwen tot vandaag en van de filosofie tot de lyrische poëzie. Maar zelfs met zo'n ambitieus opzet konden bepaalde aspekten van de letterkunde niet adekwaat behandeld worden in studies van individuele auteurs. Daarom is professor Best nu begonnen met een boekdeel over de gehele Reynaerttraditie in de Nederlandse letteren en er wordt gedacht aan monografieën over sommige meer prominente literair-historische en kulturele bewegingen. Op die manier zal de reeks geleidelijk voor het algemeen geïnteresseerd, Engelstalig publiek een pakket betrouwbare basisinformatie beschikbaar stellen (en aanzienlijk meer dan dat) over een representatieve selektie van sleutelfiguren en stromingen, die het literaire en intellektuele leven van de Nederlanden
| |
| |
gestalte gegeven hebben, vanaf de Middeleeuwen tot op heden.
•
In de besproken World Authors Series zijn de Skandinavische en Nederlandse sekties de enige die aangevuld worden met een verwant initiatief van Twayne, namelijk de publikatie in Engelse vertaling van belangrijke werken uit die literaturen. Maar vooraleer daarover uit te weiden, is een woord over de Amerikaanse uitgeverswereld op zijn plaats.
De Amerikaanse uitgeverijen zijn nog sterker dan hun Europese tegenhangers opgenomen in een trend tot koncentratie in enkele, zeer grote ondernemingen. Terwijl de boekenproduktie voorheen veelal gekenmerkt werd door het bestaan van talrijke kleine bedrijven, elk met zijn eigen specifiek werkterrein en zijn eigen stijl, wordt het veld nu beheerst door een handvol reusachtige ondernemingen, die gewoonlijk zowel belangen hebben in televisie en radio als in de produktie van boeken. In plaats van in hun fondsen en in het type van hun publikaties de persoonlijkheid van een individuele uitgever te weerspiegelen, worden de moderne uitgeverijen uitsluitend geleid door kommerciële motieven.
Een bedrijf dat op winst is ingesteld biedt onvermijdelijk weinig of geen mogelijkheden aan publikaties van zeer gespecialiseerde of esoterische aard, die niet de belofte inhouden van een aantrekkelijke winst op de aanzienlijke sommen die moeten geïnvesteerd worden in hun produktie en distributie. Dit zou het verschijnen van wetenschappelijke teksten en andere manuskripten met een zeer begrensd verkooppotentieel, zoals lyrische poëzie, bijna onmogelijk maken, was het niet van een soort ‘kontra-establishment’ in de uitgeverswereld: de universiteitspersen.
Hoewel de oudste al ongeveer honderd jaar bestaan, begon de periode van hun grootste aktiviteit en belang na de Tweede Wereldoorlog, toen de beschreven verandering in de struktuur van de kommerciële uitgeversindustrie zich begon af te tekenen. In het bijzonder gedurende de vijftiger en zestiger jaren was de invloed van de akademische uitgeverijen zonder winstoogmerk enorm. Door te zorgen voor een uitweg voor wetenschappelijke stof droegen zij wezenlijk bij tot de ‘kennis-eksplosie’ van die decennia, terwijl hun bereidheid om poëzie en ander esoterisch werk te drukken veel deed om de bellettrie in de Verenigde Staten levend te houden.
Maar toen in de late zestiger jaren de publieke opinie kritischer en kritischer werd tegenover de universiteiten (vereenzelvigd met de sociale beroeringen die het beeld bedreigden dat de gemiddelde Amerikaan zich vormde van zijn levenswijze), begonnen financiële beperkingen de mogelijkheden in te krimpen tot publikatie van materiaal dat de moeite waard was op akademisch of estetisch gebied, maar geen winst opbracht. Vooral de menswetenschappen kenden kwade dagen wat hun mogelijkheid betrof de resultaten van research te verspreiden door middel van het gedrukte woord.
Het was in die periode dat Twayne bekend werd in akademische kringen als een van de zeer schaarse gelegenheden tot publikatie van werk van die aard. Het bedrijf bestond sedert 1948, toen het werd opgericht met het specifieke doel Oosterse literatuur in vertaling binnen het bereik van het Amerikaans publiek te
| |
| |
brengen. De oprichter en voorzitter, Jacob Steinberg, was voor de oorlog leraar Engels aan een middelbare school in New York, maar hij kreeg interesse voor het Chinees toen hij ingelijfd werd in het leger. Hij besloot lessen in die taal te volgen aan een van de gekendste universiteiten van het land. Na de oorlog zette hij zijn studie voort en onderwees daarna Chinees aan de Columbia University, terwijl hij eveneens ervaring opdeed in het uitgeversbedrijf als free-lance redakteur.
Twayne's vroegste projekten bevatten poëzie van nieuwe talenten, van wie sommige sindsdien naam gemaakt hebben, en een verzameling essays van D.H. Lawrence, die later een rol speelden in de geschiedenismakende uitspraak van de rechtbank dat Lady Chatterley's Lover niet obsceen was. Steinberg drukte al zowat tien jaar dergelijke baanbrekende werken, toen hij op de idee kwam die zijn merkwaardigste en vruchtbaarste vernieuwing in het uitgeversbedrijf zou worden. Hij begon namelijk zo intens mogelijk het koncept van de ‘wetenschappelijke serie’ te eksploiteren, waarin de verkoop van meerdere duizenden eksemplaren van ieder boekdeel wordt gegarandeerd door de vaste orders van Amerikaanse universiteitsbiblioteken en veel instellingen in andere landen, in het bijzonder in ontwikkelingslanden.
Om die idee suksesvol uit te bouwen was er niet alleen een buitengewone zin voor zaken vereist, maar ook een permanente zorg voor kwaliteit en een ruime keuze titels. Zonder die eigenschappen zouden de reeksen niet in staat gebleken zijn hun vaste abonnees aan te trekken en vooral te behouden. De eerste van die reeksen, gewijd aan monografieën over Amerikaanse schrijvers, werd gelanceerd in de vroege zestiger jaren en werd gevolgd door een soortgelijk projekt, dat de belangrijkste figuren uit de Engelse literatuur behandelde. De grote stap, die Twayne tot een faktor van het hoogste belang zou promoveren in de studie van vreemde talen en literaturen, werd gezet in 1966, met de start van de World Authors Series, die hierboven beschreven werd.
Zoals reeds gezegd kreeg die serie de steun van een verwant initiatief: in 1970 werd gestart met de Library of Netherlandic Literature, waarin vertalingen van de beste en belangrijkste werken uit Nederland en Vlaanderen gepubliceerd worden, zowel poëzie en romans als toneelwerk, gedenkschriften en essays. Die onderneming is mogelijk gemaakt door de royale steun van de Belgische en Nederlandse regering. Door de Stichting voor Vertalingen van Amsterdam werd een evenwichtige lijst opgemaakt van werken uit beide landen en tevens uit alle belangrijkste literair-historische perioden. Dit gebeurde in overleg met het redaktiepersoneel van Twayne. Vertalingen van de werken werden en worden besteld, voor publikatie in de nieuwe reeks. De direkteur van de Stichting, de heer D.J.J.D. de Wit, verdient alle lof voor het uitwerken van de details van het projekt en voor het oplossen van de lanceermoeilijkheden die onvermijdelijk gepaard gaan met een dergelijk ingewikkeld initiatief. Amerika was altijd, gedeeltelijk ook door de struktuur van de uitgeversindustrie, een van de moeilijkste gebieden voor dit soort aktiviteiten. Toch is er reden tot optimisme, en hoop op welslagen.
De voorlopige lijst van titels die in de Library of Netherlandic Literature zullen
| |
| |
opgenomen worden, bevat ruim honderd auteurs en werken. Daarvan zijn er natuurlijk een aantal die nooit het licht zullen zien, terwijl er wellicht andere van tijd tot tijd zullen bijgevoegd worden. Een begin van realisatie van dit tweede, al even ambitieus projekt was het verschijnen, in 1972, van Chapel Road, een Engelse vertaling van Louis-Paul Boons Kapellekensbaan. Die vertaling is van de hand van Adrienne Dixon, en werd, overeenkomstig het gebruik bij Amerikaanse uitgevers, ter revisie voorgelegd aan de eindredakteur van de reeks. Naast de louter technische problemen, zoals het weglaten in de kopij van aanwijzingen om de struktureel zeer belangrijke kursivering van talrijke pagina's in de tekst aan te duiden, was de voornaamste moeilijkheid van de redakteur te vinden in de diskrepantie tussen heel wat Britse uitdrukkingen en wendingen van de vertaalster, en het Amerikaanse taaleigen. Woorden als ‘perambulator’ of ‘fortnight’, die in het Britse Engels zeer gebruikelijk zijn, komen de gemiddelde Amerikaanse lezer voor als ietwat ongewoon en zouden de vertaling voor hem minder ‘natuurlijk’ gemaakt hebben. Maar tezelfdertijd moesten alle wijzigingen aan het Engelse manuskript zorgvuldig overwogen worden, om geen afbreuk te doen aan de stilistische eenheid en literaire kwaliteit, waarmee de ervaren en talentvolle vertaalster de artistieke subtiliteit van de originele versie dicht benaderd had. Vanzelfsprekend grijpt de redakteur bij die arbeid voortdurend terug naar de Nederlandse grondtekst en pleegt over bijzonder netelige problemen overleg met de vertaler, die op zijn beurt voetnoten kan aanbrengen in het manuskript om de aandacht te vestigen op specifieke moeilijkheden, of
op een weergave die niet volledig schijnt te voldoen. In het geval van Boons roman rees zo'n probleem in verband met een allusie op ‘entartete Kunst’, die niet zo direkt duidelijk is voor iemand die het Derde Rijk niet uit de eerste hand meegemaakt heeft.
Ook het gebruik van een derde taal in de grondtekst brengt natuurlijk problemen mee voor vertaler en redakteur: terwijl Boons Vlaamse lezers zeker geen moeite hebben met de okkasionele Franse uitdrukkingen en ook verondersteld worden een mondvol Duits te begrijpen, ligt dit
| |
| |
wel anders voor het niet-Europees publiek waar de Library of Netherlandic Literature zich allereerst naar richt. Er moet telkens beslist worden hoe dergelijke passages kunnen weergegeven of geparafraseerd worden om betekenis en atmosfeer van het origineel het minst geweld aan te doen en toch geen onnodige struikelstenen op het pad van de lezer te laten.
Min of meer gelijkaardige moeilijkheden rijzen op bij verwijzingen naar en toespelingen op lokale situaties of gebeurtenissen waar het Engelssprekend publiek normaal niet mee bekend is. Deze problemen kunnen nog op een redelijke wijze opgelost worden, maar er is geen echt adekwaat antwoord op de vragen die opgeroepen worden door het gebruik van dialekt of streekgebonden taal, die nochtans een belangrijke rol spelen in de evokatie van de ‘coleur locale’ in De Kapellekensbaan. Er zit geen oplossing in het gebruik van een bestaand Engels of Amerikaans dialekt, dat het verhaal zou situeren in een ongepast geografisch gebied. Noch in een gefabriceerd jargon dat onvermijdelijk artificieel zou klinken. Dit laat niet veel andere keuze toe dan in de vertaling de speciale effekten weg te laten die in het origineel door streektaal bekomen worden. Ondanks het ontbreken van die taalkundige dimensie is Adrienne Dixon's versie zeer getrouw en bovendien zeer leesbaar. Zij heeft de gezochtheid vermeden die zoveel vertalingen ongenietbaar maakt.
In de recensies die tot nu toe verschenen hebben haar kunde en talent een verdiende erkenning gevonden, naast de literaire kwaliteiten van het boek zelf. Aldus het Times Literary Supplement, dat de keuze van dit werk als het eerste in de reeks ‘stout en verbeeldingsrijk’ noemde en verder schreef: ‘de vertaling leest goed en drukt bewonderenswaardig de eigen aard uit van de verschillende soorten taalgebruik in het boek, die meestal tot de spreekstijl behoren’.
Volgens het Library Journal moet deze ‘naar de stijl onortodokse en naar de techniek gesofistikeerde roman... in de lezers het verlangen wekken naar verdere vertalingen van hedendaagse Vlaamse fiktie’. De Press Telegraph prees Boon, in een goed geïnformeerde recensie, als behorend tot ‘de besten van de moderne Vlaamse romanciers’, die in De Kapellekensbaan toont dat hij ‘een geboren verteller is, een schrijver vol superb en rauw realisme, een uitbeelder van het proletarisch leven die niet één ogenblik ophoudt kunstenaar te zijn’.
Vrijwel alle besprekingen wezen instemmend op het modernisme in stijl en struktuur van de roman, wat vergelijkingen opriep met toonaangevende romanciers van internationale faam. Gelet op de eenstemmig positieve teneur van de recensies is het dubbel te betreuren dat pogingen om het boek te laten bespreken in enkele veelgelezen Amerikaanse magazines met kultureel-literaire oriëntatie (zoals de nu ter ziele gegane Saturday Review, en Norman Cousins nieuwe en suksevolle World) nog geen sukses kenden. Bekendmaking in dergelijke bladen zou een markt kunnen openen voor de Library of Netherlandic Literature bij het breder lezerspubliek, naast de afzet via de institutionele vaste orders. Zowel uitgever als redakteur zijn vastbesloten hun inspanningen voort te zetten om de onverschilligheid, of onwetendheid, te doorbreken die hier schijnt te bestaan tegen- | |
| |
over de literatuur van een relatief klein en weinig bekend, en toch niet echt eksotisch taalgebied als dat van de Lage Landen.
Intussen verscheen ook het tweede boekdeel van de reeks. Onder de titel Modern Stories from Holland and Flanders brengt het veertien korte prozastukken samen die oorspronkelijk in de vijftiger en zestiger jaren verschenen en een goede doorsnede geven van het literair landschap in die twee decennia. Met uitzondering van Willem Frederik Hermans, die jammer genoeg de toelating weigerde om een van zijn werken in de bloemlezing op te nemen, zijn virtueel al de meest betekenisvolle auteurs vertegenwoordigd van de generatie die de toon aangaf in de literatuur van het kwarteeuw sinds het einde van de oorlog. Direkt of indirekt werpt de schaduw van de Nazi-onderdrukking een sluier over al die werken, die bijna zonder uitzondering doordrenkt zijn van een atmosfeer van pessimisme. De dood wordt op veel manieren geëvokeerd, zoals bijvoorbeeld in de vier langste bijdragen, die meteen ook behoren tot de kwalitatief indrukwekkendste teksten van de bundel: Jef Geeraerts' Indian Summer, Harry Mulisch' De sprong der paarden en de zoete zee, Gerard K. van het Reve's De ondergang van de familie Boslowitz en Jan Wolkers, Dominee met strooien hoed.
De Engelse vertalingen zijn van de hand van een aantal verschillende vertalers. Dit heeft het voordeel dat elk van hen kan werken op teksten die hem stilistisch en tematisch liggen, maar het bemoeilijkt van de andere kant de taak van de redakteur die de eenheid moet verzekeren in technische aspekten als leestekens, hoofdletters, enz. Zoals het ook het geval was met Chapel Road is de bloemlezing smaakvol uitgegeven in gekartonneerde band, met een in het oog springende, bijna Holbeiniaanse stofwikkel.
Nog twee andere boekdelen van de reeks zijn nu in druk: Anna Blaman's Op leven en dood (A matter of Life and Death) en Hubert Lampo's De komst van Joachim Stiller (The Coming of Joachim Stiller). Daarop zullen volgen: The Deeps of Deliverance (Van de koele meren des doods) van Frederik van Eeden, en Lament for Agnes (Klaaglied om Agnes) van Marnix Gijsen. De volgorde voor de verdere uitgaven is nog niet bepaald, maar het plan voorziet een bestendige publikatie van verschillende boekdelen per jaar, wat een snel toenemend aantal belangrijke Nederlandstalige werken toegankelijk zal maken voor het Engelstalig lezerspubliek. Een recent samengaan van Twayne met het bekende bedrijf G.K. Hall in Boston moet de reeks ten goede komen, door een verbetering van de marketing en de distributie.
Al bij al is de Library of Netherlandic Literature het meest ambitieuze en meestbelovende projekt dat tot nu toe aangepakt werd om de Lage Landen intenser te betrekken in de groeiende internationale dialoog van de literatuur.
(Nederlandse vertaling door Jan Deloof.) |
|