Ons Erfdeel. Jaargang 17(1974)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 92] [p. 92] jan van nijlen aan charles péguy Ik heb u niet gekend, man met den ijzren baard En met den manteljas der laatste idealisten; Hoe ook mijn mijmering naar uw verschijning giste, In mijn verbeelding leeft de man die gij waart. Ik heb u niet gekend, de handen op uw schoot, Geschoren jongeling met 't blanke paar manchetten, En met uw trotschen blik nog vrij van tucht en wetten En 't rechte boordje dat uw maagren hals omsloot. Ik heb u niet gekend, glorieuze luitenant, Die met doorschoten hoofd onsterflijk nedervielt Op den omwoelden grond van 't zelfde lieve land Dat gansch uw kort bestaan bekoord had en bezield. Maar als ik aan u denk, des nachts in dezen zomer, In 't vreemde land waar ik op de verlossing wacht, En uw geschriften lees van helderzienden droomer, (De bloem der lijsterbes geurt in den lauwen nacht) Dan verrijst voor mijn blik uw boersch en fier figuur In 't kleine huis van een der oude fransche steden; Naast kleurge prenten uit het vaderlandsch verleden, Siert er een mager kruisbeeld den gekalkten muur. Daar zoudt ge als kind voor 't eerst het leven ondervragen, Daar ontsproot voor uw geest de steeds onzichtbre bron; Daar leerde u iemand, in die blijde en stille dagen, Uw schoone taal: grootmoeder die niet lezen kon. Daar keerde uw hart ook weer in later, droever tijd, Ontgoocheld, moe, en van verloren vreugde droomend, En vond voor eeuwgen dorst de koele bron nog stroomend En aan den ouden haard de rust na dorren strijd. [pagina 93] [p. 93] Slechts hij die eens als gij den vrede heeft verlaten Van 't ouderlijke huis, door hart en geest geleid Naar 't woelig, vrije leven der bevolkte straten, Waar de hoogmoedge waan der arme menschheid schreit, Die weet hoe fel en teer herinnering kan trekken 't Rouwmoedig, trotsche hart naar een provinciestad, Waar, moede en troosteloos, in vochtige vertrekken, Een moeder ronddwaalt en een oude doove kat. Daar keert gij ieder jaar, als kracht en moed ontzinken, En eert de ziel van 't land die telkens u verlost, Als langs vallei en berg de wijnoogstliedren klinken En in den avond waart de zoete geur van most. Over het land zie ik voor 't laatst uw schaduw gaan - De zoele voorjaarswind doet weer de velden groenen - Ik hoor den gang van uw republikeinsche schoenen Rhythmisch en zwaar langs kilometerlange baan. t' Is in het vlakke land waar de eeuwge torens rijzen Der schoonste kathedraal: daar was van ouds uw doel. Uw wijze geest zoekt er de hemelsche bewijzen Van 't oud geloof dat waakt in 't dichterlijk gevoel. Wat daar uw ziel gebeurde in 't middeneeuwsche duister Der hooge beuken blijft uw goddelijk geheim... God sprak één woord en u omhulde een nieuwe luister: Uw vindingrijke geest wist op dat woord geen rijm. Daar mocht ge, in 't eigen hart, na lang en moeilijk graven, Weer vinden het gevoel dat voor alle eeuwen bindt De toekomst aan 't verleden, en Gods rijke gaven Ontvangen met de vreugd van een gelukkig kind! (Uit: Het aangezicht der aarde) Vorige Volgende