Ons Erfdeel. Jaargang 16
(1973)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 4]politieke partijen in belgiëprof. dr. adriaan verhulst | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Christelijke Volkspartij (CVP) - Parti Social Chrétien (PSC).Tot vóór enkele jaren kenmerkte het Belgische partijenstelsel zich door een opvallende stabiliteit. De Tweede Wereldoorlog had weinig verandering gebracht in het overwicht van de triade, gevormd door de katolieke, socialistische en liberale partij. De kommunistische partij bleef weinig belangrijk. De verdwijning van de rechtse partijen, Vlaams Nationaal Verbond (VNV) en Rex, had geen weerslag op de politieke machtsverhoudingen, behalve in zoverre ze een versterking betekende voor de katolieke partij. Deze bleef zo de stevige pijler van het Belgische parlementaire leven, die ze reeds tijdens de vóóroorlogse periode was geweest. Praktisch zonder onderbreking sedert Wereldoorlog I was zij immers aan de macht. Ondanks haar naamverandering in Christelijke Volkspartij - Parti Social Chrétien die plaats had ter gelegenheid van de bekendmaking van haar zgn. nieuw Kerstprogramma eind 1945, bleef de sociologische basis van de vóóroorlogse katolieke partij in feite ongewijzigd. Die basis bleef bestaan uit de zgn. ‘standen’ en hun organisaties (middenstanders, bedienden, arbeiders, boeren). Haar ideologische basis bleef in het algemeen eveneens konstant, ondanks de vooral teoretische dekonfessionalisering die in 1945 afgekondigd werd. In feite bestond de fundamentele doelstelling van de CVP-PSC er nog steeds in om binnen het kader van een gelaïciseerde staat gunstige voorwaarden te scheppen voor de realisatie van de spirituele doelstellingen van de katolieke Kerk. Rekening houdend met de heterogene sociale samenstelling van haar kiezerskorps ontwikkelde deze par- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tij dan ook een politieke strategie die er op gericht was alle klassen van de bevolking te verzamelen rond het zgn. algemene belang. Hierbij werd zij niet alleen gediend door haar bijna voortdurende deelneming aan de regeringsmacht, maar ook door de afzwakking van de klasseverschillen die het gevolg was van de toegenomen sociaal-ekonomische welvaart. De meerderheidsambitie die de CVP-PSC in de jaren 1950-'58, dank zij een versteviging van haar elektorale posities door koningskwestie en schoolkwestie, gekoesterd had, heeft zij na 1958 geleidelijk opgegeven ten gevolge van haar voortdurende achteruitgang in ieder van de drie landsdelen bij de verkiezingen van 1961, 1965, 1968 en 1971, die uit de hiernavolgende tabel valt af te lezen:
Als oorzaken van deze konstante elektorale achteruitgang worden over het algemeen genoemd: de voortschrijdende dekonfessionalisering van het openbare leven, de door het schoolpakt van 1958 ontstane schoolvrede, de normale slijtage door een praktisch onafgebroken regeringsdeelname enz. Over de diepere interpretatie ervan bestaan echter, ook binnen de partij, meningsverschillen. Sommigen interpreteren deze achteruitgang eenvoudig als een konjunktureel fenomeen van voorbijgaande aard, dat zij in verband brengen met de vrij belangrijke plaats die de taal- en kommunautaire problemen tijdens de verkiezingskampagnes hebben ingenomen, vooral in 1968 en 1971. Zowel de CVP in Vlaanderen als de PSC in Wallonië en Brussel verloren hierdoor inderdaad veel stemmen aan de zgn. taalpartijen, Volksunie (VU) en Front des Francophones - Rassemblement Wallon (FDF-RW).
Anderen daarentegen zien in deze achteruitgang een fundamenteler struktureel probleem dat zich trouwens in vele landen van West-Europa openbaart en stellen de vraag naar de zin van een konfessionele partij in ons huidig politiek bestel.
Al naar de kijk op het probleem verschilt natuurlijk de politieke strategie die wordt voorgesteld om de elektorale achteruitgang te stabiliseren of ongedaan te maken. De meeste aanhangers van de eerste interpretatie stellen hun verwachting in de herovering van het traditionele katolieke kiezerskorps, versnipperd door de taal- en kommunautaire geschillen, door het opnieuw beklemtonen van de kristelijke waarden rond strijdvragen zoals de herziening van het schoolpakt en de oprichting van pluralistische scholen of zoals de etische problemen i.v.m. voorbehoedsmiddelen, vruchtafdrijving e.d. De vrees is niet ongegrond dat een dergelijke strategie slechts tijdelijke taktische voordelen oplevert en dat het gevaar voor een reaktie op langere termijn niet denkbeeldig is, gezien de mentale evolutie in de katolieke wereld. Daarom zijn degenen die het oog op deze mentale evolutie gericht houden en aan de elektorale achteruitgang van de CVP-PSC een diepere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
betekenis toekennen over het algemeen van oordeel dat de partij een meer uitgesproken politieke keuze aan haar kiezers, in linkse of rechtse richting, zou moeten voorleggen i.p.v. de traditionele politiek van het zgn. algemeen belang. Vanzelfsprekend houdt deze optie eveneens gevaren in, zowel voor de doktrinale eenheid van de partij, die tot nu toe min of meer werd gehandhaafd, als voor haar nationale eenheid die reeds sterk gehavend werd. De tenuitvoerlegging van een dergelijke strategie zou immers onvermijdelijk de standen-solidariteit binnen de partij verbreken en deze aldus een deel van haar aanhang doen verliezen, terwijl in Vlaanderen, waar de CVP meer volksgezind is en in Wallonië, waar de PSC meer burgerlijk-rechts georiënteerd is, uiteenlopende en diametraal verschillende reakties op een dergelijke strategie in de ene of andere zin te vrezen zijn. De moeilijke keuze waarvoor de CVP-PSC staat, mede wegens het afbrokkelen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van een overkoepelende struktuur tussen beide taalvleugels, verklaart haar immobilisme en inertie. De etische en politieke vragen die de gewezen CVP-PSC-voorzitter Houben kort voor en bij zijn aftreden aan de twee jonge voorzitters van CVP en PSC, de heren Martens en Nothomb, voorlegde, hebben van hen, ondanks het dynamisme waarmee zij het voorzitterschap op zich namen, nog geen ondubbelzinnig antwoord gekregen. Het ziet ernaar uit dat de deelname van de CVP-PSC aan de drieledige regering Leburton de vervaldatum voor dit antwoord voor enige tijd heeft opgeschoven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Belgische Socialistische Partij (BSP) - Parti Socialiste Belge (PSB).De tweede grootste zgn. ‘traditionele’ politieke partij in België, de Belgische Socialistische Partij (BSP) bevindt zich in vele opzichten in dezelfde situatie als de CVP-PSC: haar sociologische en ideologische basis bleef sedert de vóóroorlogse periode praktisch onveranderd, terwijl zij sedert meer dan tien jaar elektoraal voortdurend achteruitgaat.
Sociologisch bestaat de BSP nog steeds, zoals vóór WO II, overwegend uit de groep van de loontrekkenden of arbeiders, waarvan het grootste deel bovendien rechtstreeks of onrechtstreeks deel uitmaakt van de verschillende socialistische mantelorganisaties (syndikaten, mutualiteiten, koöperatieven enz.) die samen de zgn. Gemeenschappelijke Aktie vormen. Ideologisch houdt de BSP het nog steeds onveranderd bij de laat-negentiende-eeuwse principes van het Charter van Quaregnon. Ten dele is dit het gevolg van de naoorlogse reaktie op de doktrinale vernieuwingspogingen van Hendrik De Man en Paul-Henri Spaak tijdens de laatste jaren vóór WO II. Na de Bevrijding keerden de vóóroorlogse tegenstanders van De Man, die het toen voor het zeggen hadden in de BSP (Buset, de Brouckère e.a.), terug naar de traditionele socialistische ortodoksie. Dit jarenlang ideologisch immobilisme heeft in de jongste tijd een aantal scherpzinnige socialistische intellektuelen aan het denken gezet. Door de publikaties van Henri Simonet, Henri Janne, Guy Spitaels en de publieke stellingnamen van de gewezen partijvoorzitter Collard is er binnen de BSP een groeiende belangstelling ontstaan voor de doktrinale problemen van het socialisme.
De weerklank van deze vraagstellingen binnen het partijapparaat en onder de militanten wordt verklaard door de ernstige achteruitgang van de BSP op elektoraal gebied, die in de volgende cijfers weerspiegeld wordt:
Zoals voor de CVP-PSC blijft de absolute meerderheid voor de BSP onbereikbaar. De oorzaken hiervan komen uit de cijfers duidelijk naar voren. In Vlaanderen is de BSP er niet in geslaagd het plafond van 30% te doorbreken, ondanks de intense industrialisatie van Vlaanderen tijdens dezelfde periode en de voortschrijdende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deklerikalisatie van de Vlaamse bevolking. Anderzijds is de socialistische achteruitgang in Wallonië en vooral in Brussel aanzienlijk, zelfs in de traditioneel socialistische bastions. Zo tekent zich voor de partij een dubbele bedreiging af: de achteruitgang in de traditioneel socialistische en geïndustrialiseerde streken van Wallonië en Brussel wordt niet gekompenseerd door de door de socialisten lang verhoopte verovering van nieuwe posities in het zich industrialiserende Vlaanderen, waar integendeel sedert 1965 eveneens een achteruitgang valt waar te nemen. De oorzaken van deze algemene en konstante achteruitgang zijn niet zo duidelijk als in het geval van de CVP-PSC. Onwillekeurig denkt men aan een verlies van kohesie van de sociologische basis van de partij, die lange tijd haar sterkte tegenover de andere partijen uitmaakte. De oorzaak hiervan moet waarschijnlijk gezocht worden in het gestegen welvaarts- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
peil van deze groep. Het bestaan van sterke socialistische mantelorganisaties kan deze ontwikkeling blijkbaar niet tegenhouden. Een andere oorzaak van de achteruitgang van de BSP ligt wellicht in een verzachting en vervlakking van de ideologische tegenstellingen in België. Zoals bij de CVP-PSC, maar dan in omgekeerde zin, lag de sterkte van de BSP lange tijd in de beklemtoning van haar identiteit als laïciserende, antiklerikale arbeiderspartij tegenover de machtige katolieke partij.
T.a.v. deze situatie heeft de partij de keuze tussen twee sterk verschillende opties inzake de politieke strategie die zij zou kunnen volgen om de gekonstateerde ontwikkeling in een voor haar gunstige zin te beïnvloeden. De eerste zou men de horizontale optie kunnen noemen, omdat zij een opening inhoudt naar de andere ideologische groepen binnen de arbeidersbeweging, kristen-demokraten en kommunisten. Zij beantwoordt min of meer aan de zgn. progressieve frontvorming waartoe oud-partijvoorzitter Collard zijn bekende oproep deed. Om realiteit te worden impliceert zij echter een voortschrijdende en volgehouden institutionele binding met de andersgerichte arbeidersorganisaties en veronderstelt dus tamelijk ingrijpende organisatorische wijzigingen, ook van de zijde van de socialistische arbeidersbeweging. Daartegenover kan men de vertikale optie stellen, die een opening betekent naar boven, naar de hogere socio-professionele groepen, de zgn. kaders, de middenstand en dgl. Het zou een evolutie zijn in de richting van het type van sociaal-demokratie dat in Zweden en West-Duitsland bestaat. Zij veronderstelt minder wijzigingen op het organisatorische vlak, maar des te meer op het ideologische. De keuze tussen de twee opties is zeer moeilijk en een kompromis tussen beide ligt niet voor de hand. Evolueert de BSP naar een vorm van modern socialisme, dan riskeert zij, vooral sedert de opkomst van het zgn. ‘gauchisme’, aan haar linkerzijde verlies te lijden. Houdt zij vast aan de traditionele linkse standpunten, met de onvermijdelijkheid van een verscherping ervan (vgl. ideologische verstrakking binnen het socialistische Algemeen Belgisch Vakverbond - ABVV - onder leiding van Debunne), dan moet zij er niet op hopen de nieuwe hogere maatschappelijke groepen voor zich te winnen. Het gevaar voor verdeeldheid binnen de BSP bij het uitstippelen van een nieuwe politieke strategie is dus reëel. Het wordt nog verhoogd door de verschillende gerichtheid van het Belgisch socialisme in Vlaanderen en Wallonië. In Vlaanderen heeft het socialisme sedert de laatste decennia van de 19e eeuw een meer pragmatisch-reformistisch karakter, waarvan vader Anseele de typische eksponent is geweest. De jongere en meer dynamische maatschappelijke evolutie die in Vlaanderen aan de gang is, zou er dus kunnen leiden naar een zgn. modern socialisme naar Zweeds of Westduits model. In Wallonië daarentegen heeft het socialisme sedert de tweede helft van de 19e eeuw steeds de nadruk gelegd op de ideologische grondslagen van het socialisme. Een beklemtoning van deze grondslagen in meer linkse zin - met als konsekwentie op het praktische vlak ingrijpende zgn. ‘struktuurhervormingen’ - lijkt voor vele socialistische Walen een oplossing te bieden voor de problemen gesteld door het stagnerende maatschappelijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
patroon in Wallonië. Het feit dat deze tegenstelling Vlaanderen-Wallonië op het politiek-ideologische vlak bovendien om diverse redenen samenvalt met een verschillende visie van de socialisten in de beide landsdelen op de Belgische staatsstruktuur, waarbij de Vlamingen meer unitaristisch en de Walen meer federalistisch denken, kan enkel de spanningen binnen de BSP rond de fundamentele politieke keuze nog verhogen. Daarom vermijdt de leiding van de BSP de laatste jaren angstvallig het dilemma duidelijk te stellen en wordt het sedert lang geplande ideologisch kongres van de partij steeds weer uitgesteld. De leiding van een drieledige regering door de socialisten, onder het premierschap van Edmond Leburton, die meer dan eens heeft laten blijken dat hij zich van het fundamentele probleem voor de BSP duidelijk bewust is en daarom de keuze tussen beide grote opties hardnekkig bestrijdt, geeft de socialistische partij, in ruimere mate nog dan dit voor de CVP-PSC het geval is, uitstel. Hiervan maakt de partijleiding gaarne gebruik om, in de lijn van de traditionele BSP-politiek, haar machtsposities in het staatsapparaat te versterken en er nieuwe, o.m. in het sociaal-ekonomische leven (Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappijen, Val-Saint-Lambert, Ibramco), te veroveren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Partij voor Vrijheid en Vooruitgang (PVV) - Parti pour la Liberté et le Progrès (PLP).In tegenstelling tot de twee hiervóór behandelde traditionele partijen heeft de vroegere Liberale Partij, in 1961 omgevormd tot Partij voor Vrijheid en Vooruitgang (PVV), zeer grondige wijzigingen ondergaan tijdens de afgelopen tien jaar. Het ging dus niet alleen om een naamverandering, maar de stichter-voorzitter van de PVV, Omer Vanaudenhove, heeft in 1961 werkelijk een nieuwe partij gesticht en getracht de grondige vernieuwing die hij beoogde, waar te maken. Door deze operatie werd in de eerste plaats een verbreding van de sociologische basis beoogd, nl. in het doorbreken van de grenzen van de traditionele liberale bourgeoisie en kleine burgerij om door te stoten naar de katolieke burgerij. In ideologisch opzicht werden de historisch gegroeide laïciserende en antiklerikale opvattingen van de Liberale Partij verlaten en vervangen door een streven naar pluralisme van de levensbeschouwelijke opvattingen binnen de nieuwe partij. Op het terrein van de politieke strategie wilde de PVV de rol opgeven van aanvullende politieke macht die de Liberale Partij ten overstaan van de twee andere traditionele partijen sedert het einde van WO I steeds had gespeeld. De PVV streefde ernaar een grote politieke partij te worden van het Britse konservatieve type en had in die lijn ook duidelijk meerderheidsambities. Haar taktiek bestond erin de zgn. kaders uit de rechterzijde van CVP-PSC aan te trekken en hun vertegenwoordigers reële invloed te geven binnen de nieuwe partij en in het parlement. Laatstgenoemde operatie slaagde in belangrijke mate, zodat de PVV in vergelijking tot de vroegere Liberale Partij een duidelijke zwenking naar rechts deed. Het elektoraal sukses van de PVV bij de verkiezingen van 1965 scheen de juistheid van de visie van Omer Vanaudenhove te bevestigen. De stagnatie bij de verkiezingen van 1968, die in schrille tegenstelling stond tot de door Vanaudenhove voorspelde voortzetting van de doorbraak | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van 1965 en dan ook diens ontslag als partij-voorzitter meebracht, evenals de sterke achteruitgang van de PVV in Brussel en Wallonië in 1971, deden de ouverture-politiek van de partij stranden. Desondanks kan de balans toch positief genoemd worden, want de PVV is de enige traditionele partij die haar elektorale posities sedert 1954 verbeterd heeft.
Niettemin kan de partij, met 16% van de stemmen, onmogelijk nog verder ambieren een grote meerderheidspartij te worden, zodat men teruggekeerd is naar de traditionele aanvullingspolitiek van de vroegere liberalen met het doel deel te hebben aan de regeringsmacht. Intussen echter had de hele operatie en de meerderheidsambitie van de PVV haar tot een rivale gemaakt van de twee andere traditionele partijen, wat niet alleen het samengaan van CVP en BSP bevorderde, maar deze partijen er tevens toe bracht de uitsluiting van de PVV van de politieke macht op alle niveaus na te streven. Nu is juist de uitoefening van de politieke macht één van de levensvoorwaarden van de PVV, die minder dan de andere partijen kan steunen op mantelorganisaties en dus aangewezen is op het behoud van een wisselvallig kiezerskorps door de mogelijkheden die de deelname aan de macht daartoe biedt. In plaats van zich nog bezig te houden met een politieke strategie op lange termijn - die ze in feite al in 1966 had verlaten toen ze regeringsmacht met de CVP-PSC verkoos boven de oppositie - moest de PVV zich tevreden stellen met loutere taktiek. Dit deed ze, na de teleurstelling van 1968, door in een eerste faze haar medewerking te verlenen aan de grondwetsherziening van de CVP-BSP-regering Eyskens-Cools I. Daar de partij hiervoor, vooral in Wallonië en te Brussel, slecht beloond werd tijdens de verkiezingen van 1971, zou ze in een tweede faze, in het teken van de gewestvorming, haar medewerking hieraan door haar opneming in de drieledige regering Leburton doen betalen. Zoals aan de CVP-PSC en de BSP biedt dit aan de PVV de gelegenheid om niet alleen haar interne struktuurproblemen op te lossen maar ook om zich te beraden over haar toekomst. Het is vooralsnog niet duidelijk welke daarbij de opties zijn waarover de partij zich zal moeten uitspreken, mede omdat de standpunten op politiek en ideologisch gebied vrij grondig beginnen te verschillen, omdat de partij in feite in twee partijen, een Vlaamse PVV en een Waalse PLP uiteengevallen is, met tussenin de brokstukken van het eens zo glorierijke Brusselse liberalisme. Terwijl de PVV in Vlaanderen van het vroeger weinig invloedrijke Vlaams liberalisme meer en meer het progressief karakter overneemt dat dit laatste steeds heeft gekenmerkt (o.m. op sociaal gebied) en deze progressiviteit tans vooral op levensbeschouwelijk gebied beklemtoont (etische problemen, kultuurpakt), schijnt de PLP in Wallonië, waar de doorbraak naar rechts reeds in 1965 meer uitgesproken was dan in Vlaanderen, vooral in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rechtse richting verder te willen evolueren, hoewel zij hier gehinderd wordt door een gebrek aan eenheid, ook in dit opzicht, tussen haar aanhang in de industriegebieden van Luik en Henegouwen en in de meer agrarische streken van Namen en Luxemburg. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Volksunie (VU).Het verschijnen van de Volksunie en het FDF-RW op het politieke toneel heeft het krachtenspel binnen het Belgische politieke systeem tijdens de jongste jaren aanzienlijk gewijzigd. Toen de Volksunie in 1958 voor het eerst enige politieke betekenis kreeg door in Vlaanderen 3% van de stemmen te halen, heette zij nog Christelijke Vlaamse Volksunie. Deze naam wijst op haar sociologische en ideologische basis: het was een partij die haar aanhang overwegend verwierf in het katolieke milieu en ook in dat opzicht was zij de rechtstreekse erfgenaam van het vóóroorlogse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vlaams nationalisme. Haar programma beperkte zich aanvankelijk tot de traditionele eisen van de Vlaamse Beweging, federalisme en amnestie voor de politieke kollaborateurs uit WO II. Haar politieke strategie was hoofdzakelijk erop gericht druk uit te oefenen op de CVP door zich op Vlaams gebied steeds radikaler op te stellen dan deze partij, tegenover wie de Volksunie zich dan bij de verkiezingen als konkurrent opwierp. Dit leverde haar elektoraal sukses op, zodat zij in 1968 de getalsterkte van de vóóroorlogse nationalisten overtrof en de PVV in Vlaanderen voorbijstreefde.
Het gevolg van dit snelle sukses, dat vanaf 1968 niet alleen meer ten koste van de CVP maar ook van de andere traditionele partijen geboekt werd, was dat de partij zich organiseerde tot een werkelijke politieke partij, haar kristelijke inspiratie door een pluralistische roeping verving en een programma op sociaal-ekonomisch gebied ontwierp dat het haar mogelijk zou moeten maken zich kandidaat te stellen voor deelname aan de macht. De verkiezingen van 1971 leverden desondanks aan de VU niet de stemmenwinst op die ze ervan had verwacht: de partij scheen haar plafond bereikt te hebben. Twee verklaringen kunnen hiervoor gezocht worden. De verzwakking van het sukses van de VU kan het gevolg zijn van de verwezenlijking van bepaalde doelstellingen van de Vlaamse Beweging door de grondwetsherziening: kulturele autonomie, beperking van de tweetalige Brusselse agglomeratie tot negentien gemeenten, grondwettelijke erkenning van de gewesten enz. Maar het is even goed mogelijk dat de omvorming van de partij tot volwaardige politieke partij met een programma op sociaal-ekonomisch gebied door haar jonge kiezers nog als onvoldoende werd beschouwd. In het licht van deze mogelijke verklaringen reageerden de leiders van de VU in tegengestelde zin. De traditionele Vlaams-nationalistische groep drong aan op een verscherping van de eisen op Vlaams gebied en prees een volgehouden oppositie aan tegenover de nieuwe zich ontwikkelende staatsstrukturen. De jongere leiders in de partij daarentegen ijverden voor een versnelling en verdieping in de omvorming van de VU tot een partij die zo vlug mogelijk zou kunnen deelnemen aan de macht. Zij willen van de VU de nieuwe, open, pluralistische en vooruitstrevende partij maken waar in Vlaanderen blijkbaar plaats voor is, maar zij worden geremd door de konservatieve nationalistische vleugel (vgl. de interne partijmoeilijkheden over de Vietnam-betoging te Antwerpen, over het abortusprobleem enz.). De keuze tussen deze twee tegengestelde opties zal de toekomstige strategie van de partij bepalen: ofwel zal de VU doelbewust streven naar deelname aan de politieke macht ofwel wenst zij het ‘Vlaamse geweten’ van de andere partijen te blijven. Vanzelfsprekend heeft ook de houding van de drie traditionele partijen tegenover de VU hierop een invloed. Voorlopig is deze houding afwijzend, zodat de VU van het samengaan van de drie traditionele partijen in de regering Leburton gebruik kan ma- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken om zich te beraden over haar toekomstige doelstellingen en strategie. Aansluitend bij deze beschouwingen over de VU en haar interne moeilijkheden tussen progressieve jongeren en konservatieve nationalisten van de oude stempel, kan de vraag gesteld worden of de linkse kontestatie in Vlaanderen door de jongeren de rol zou kunnen overnemen die het Vlaams nationalisme voorheen als kontestatiebeweging voor de jongeren heeft gespeeld, maar dat deze nu afwijzen. Hierop moet geantwoord worden dat het progressistisch verschijnsel in Vlaanderen zeer kompleks is en dat zijn ontwikkeling waarschijnlijk overwegend zal afhangen van de evolutie van de ideologische krisis binnen de katolieke wereld. Zolang zich hierin geen duidelijke lijnen en groepsvormingen aftekenen ziet het er niet naar uit dat het ‘gauchisme’ in Vlaanderen bij de jongeren die aanhang zal krijgen waardoor het politiek belangrijk zou kunnen worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Front des Francophones (FDF) - Rassemblement Wallon (RW).Het verschijnsel Front des Francophones - Rassemblement Wallon (FDF-RW) vertoont in zijn recente ontwikkeling grote overeenkomsten met die van de VU, maar toch ook opmerkelijke verschillen. In tegenstelling tot de VU, die een vóóroorlogse basis had, is het FDF-RW een geheel nieuwe politieke groepering. Met opzet gebruiken we de term ‘groepering’ daar ook uit de officiële naam van de partij (‘front’, ‘rassemblement’) blijkt dat zij zich aanvankelijk niet beschouwde als een echte politieke ‘partij’. Zij scheen eerder uit een samenloop van omstandigheden geboren, als konglomeraat van zeer uiteenlopende elementen die zich op een bepaald ogenblik rond het probleem van het federalisme konden verenigen. De elektorale suksessen die haar houding inzake het federalisme het FDF-RW opleverde, dank zij haar elektorale druk t.o.v. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de traditionele partijen, brachten deze politieke formatie ertoe, evenals de VU in Vlaanderen, zich als een echte partij te gaan organiseren, een breder politiek programma te ontwerpen en de tot dan toe gevolgde indirekte strategie van de elektorale druk om te buigen tot een direkt politiek machtsstreven. Elektoraal had de eerste doorbraak van het FDF-RW in 1965 plaats, haar eerste grote sukses in 1968. Het werd bevestigd door de gemeenteraadsverkiezingen van 1970 en vooral door de parlementsverkiezingen van 1971
De omvorming van het oorspronkelijke FDF-RW tot partij gebeurde door een uitbreiding van de basis. Nieuwe leden werden vooral in socialistische en kristen-demokratische rangen, te Brussel ook in liberale kringen, gerekruteerd. Het kiezerskorps van het FDF-RW kan gekarakteriseerd worden als jong, stedelijk en intellektueel. De opstelling van een breder eigen programma op sociaal-ekonomisch gebied werd vergemakkelijkt door de steeds groter wordende gelijkenissen tussen de programma's van de traditionele partijen en werd niet gehinderd, zoals bij de VU, door het bestaan van een oude nationalistische vleugel, noch door een overwegend konfessioneel karakter van het kiezerskorps. Het FDF-RW poogt aldus de kern te worden van een politieke hergroepering van het pluralistische en progressieve type, waarvoor in Wallonië en te Brussel, evenals in Vlaanderen, plaats is. De toekomst zal moeten uitwijzen of de partij inderdaad meer is dan een toevallig en tijdelijk politiek samenraapsel. Hiertoe krijgt zij een gunstige gelegenheid dank zij de nieuwe grondwettelijke staatsstrukturen (kultuurraad, agglomeratieraad en federaties van gemeenten) die het FDF-RW dichter bij de politieke macht hebben gebracht en waarvan zij te Brussel reeds gebruik maakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Belgische Kommunistische Partij (KP) - Parti Communiste de Belgique (PC).Dit overzicht zou niet volledig zijn zonder een behandeling van de Belgische Komnunistische Partij (K.P.), hoewel deze, na haar kortstondige opbloei bij de Bevrijding en haar aanzienlijke achteruitgang tijdens de eerste jaren van de koude oorlog, sedertdien in een stagnatie verkeert waarvan het einde nog niet te zien is. De KP is daarom van weinig belang op het politieke toneel. Haar ideologische basis bleef ongewijzigd, haar sociologische basis eveneens. Dit laatste heeft als ernstig gevolg dat, ondanks het vrij jonge karakter van de partijleiding, de groep der basismilitanten sterk veroudert, mede omdat de KP geen aantrekkingskracht uitoefent op jonge revolutionairen of op kontesterende socialisten. De enig mogelijke strategie van de partij bestond er dan ook in steun te verlenen aan de idee van de progressieve frontvorming, hoewel ze hierdoor aan haar militanten vaak te zeer de indruk gaf achter de BSP en Collard aan te lopen. Een merkwaardig verschijnsel in dit verband was het spektakulaire sukses van een vrij spontane en ongewone progressieve frontvorming van kommunisten en linkse kristen-demokraten (UDP) te Mons, de stad van Collard, o.l.v. de kommunistische | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
senator Noël. Aanvankelijk had de KP deze formatie veroordeeld, maar onder de indruk van het sukses ervan wijzigde zij haar houding. Het verschijnsel UDP heeft echter vooralsnog slechts een plaatselijke en dus beperkte betekenis. Met de gauchistische bewegingen daarentegen heeft de KP, ingevolge een doelbewuste politiek, geen kontakt. De partij staat dus, o.m. ook door haar volgzaamheid t.o.v. de Sovjet-politiek, vrij geïsoleerd binnen het Belgische politieke bestel, ondanks de waarde van haar leiders en de trouw van haar militanten. •
Uit dit overzicht moge gebleken zijn dat alle politieke partijen in België, inbegrepen zelfs de nieuwe partijen zoals VU en FDF-RW, op een belangrijk punt gekomen zijn in hun evolutie. De drie traditionele partijen die op dit ogenblik de regeringsmacht delen en ook daarbuiten, ongeacht de samenstelling van de regering, in feite de macht op diverse vlakken (parastatalen, interkommunales enz.) in handen hebben, stellen de beslissende keuze doelbewust uit, wat onrechtstreeks ook de VU en het FDF-RW tijdelijk niet ongelegen komt. De vraag is echter hoelang zij dit kunnen volhouden. De centristische kompromis-politiek en de neutralisatie of bevriezing van de grote politieke problemen die hiervan het noodzakelijke gevolg is, duurt in feite reeds sedert 1968, toen door de verkiezingssuksessen van VU en FDF-RW, een grondige wijziging in het partijensysteem, bv. de vervanging van de klassieke triade door een vijfpartijenstelsel, voor het eerst sedert decennia tot de mogelijkheden ging behoren.
De vraag dient ook te worden gesteld of de doelbewuste bevriezingspolitiek van de grote partijen, indien ze te lang zou duren, uiteindelijk, via de depolitisering en desensibilisering van de publieke opinie die er het gevolg van is, niet een ‘krisis van het regime’ dreigt te verwekken, waarover sommige politieke kommentatoren het de laatste tijd steeds vaker hebben. |