| |
| |
| |
vertekeningen van tekeningen
‘naar het leven’ van bruegel naar savery
drs. hans redeker
Geboren in 1918 te Oudenrijn bij Utrecht. Studeerde aanvankelijk rechten, daarna sociologie, psychologie en kunstgeschiedenis om in de filosofie af te studeren (1936-1949, met oorlogsonderbreking), werkte daarbij afwisselend o.a. als barpianist, kellner en balletbegeleider. Schreef gedichten (De verwoeste stad (1944) en De Tijd in ons hart (1945), beide illegaal verschenen) en essays (Existentialisme (1949), De crisis van het kunstenaarschap (1951), Helmuth Plessner, de belichaamde filosofie (in voorbereiding).) Publiceerde verder monografieën over o.a. Erasmus, Rembrandt, Gerrit Benner, Jan Wiegers, Raoul Hynckes en Bram Bogart. Stelde met Harry Kümel de BRT-TV-dokumentaires Erasmus en Waterloo samen en schreef veel verspreide bijdragen aan tijdschriften, encyklopedieën en TV-dokumentaires.
Is sinds 1949 in Amsterdam werkzaam als auteur en kunstjournalist (NRC-Handelsblad, V.A.R.A., V.P.R.O.).
Adres: Oosterpark 82 - Amsterdam 0.
Wanneer uit het oeuvre van een zo onomstreden genie als Pieter Bruegel de Oude met één klap ongeveer tachtig tekeningen via een onweerlegbaar bewijs worden verwijderd - meer dan de helft van zijn tevoren door de autoriteiten als autentiek erkende bladen - omdat zij van de veertig jaar jongere Roelant Savery blijken te zijn, dan zou dat iets zijn, dat ook buiten de kleine kring der kunsthistorici het grootste opzien zou baren. Maar wanneer er in 1969, het Bruegel-jaar, officieel nog niets aan de hand heet te zijn, hoewel deze ontdekking al in 1967 werd gedaan, en er zelfs nu, ondanks publikaties in het gezaghebbende Master Drawings in 1970 en Oud Holland in hetzelfde jaar en een kleine deining in de Hollandse pers, nog nauwelijks iets tot de buitenwacht is doorgedrongen, dan mag dit een verbijsterend fenomeen heten, waarachter men een klein drama of ten minste een kompleks van intriges en manipulaties mag vermoeden.
Dat dit zo is, wil het hier volgende beknopte verhaal aantonen. Het droevig relaas, hoe een student in de kunstgeschiedenis met de ontdekking van zijn leven de mist in gaat ten bate van andere, grotere autoriteiten en hun belangen. Hoofdrolspelers zijn een niet meer zo jonge, enigszins buiten het gewone type vallende student op het Kunsthistorisch Instituut van de Amsterdamse Universiteit, een aantal hooggeleerde autoriteiten op het terrein, waartoe ook Bruegel behoort, een over-ambitieuze Amerikaanse studente en ten slotte ook nog de instituutsraad van het genoemde instituut, de in dit geval pijnlijk falende vrucht van een sinds 1968 in Parijs aktueel geworden demokratisering van het universitaire leven.
| |
| |
De Kleine Zijdstorens van de Karelsbrug te Praag over de Moldau door Roelandt Savery, met inskriptie ‘binnen praga nartleven’ (Nat. Gal., Praag). Deze inskriptie op deze erkende Savery-tekening leverde aan Frans van Leeuwen - door de precieze overeenkomst met het handschrift op de Naar het leven-tekeningen - het overtuigende bewijs, dat niet Bruegel maar Roelandt Savery de Naar het leven-tekenaar was.
Het was op 13 april 1967 dat de bewuste student, Frans M. van Leeuwen, een eenvoudige Amsterdamse jongen en met zijn verleden als seminarist een enigszins vreemde vogel tussen de in meerderheid sociaal van andere herkomst zijnde studenten in de kunstgeschiedenis, binnen een werkkollege over zestiende-eeuwse tekeningen in opdracht van zijn hoogleraar Prof. Dr. I.Q. van Regteren Altena een lezing hield over de figuurstudies van de oude Bruegel. En wat hij deed, was aan de hand van lichtbeelden aantonen, dat alle ongeveer tachtig tekeningen, die bekend stonden onder de naam Naar het leven, op grond van deze in handschrift terugkerende tekst, onmogelijk van Bruegel konden zijn maar op naam moesten worden gesteld van Roelandt Savery.
Hem was namelijk bij toeval op het instituut een afbeelding in handen gekomen van een onmiskenbaar door Savery gemaakte en van een gedeeltelijk nog zicht- | |
| |
De Wisent (Kupferstichkabinett, Berlijn).
Deze tekening, op de achterkant van een Naar het leven-tekening gemaakt, deed Van Leeuwen reeds aan Roelandt Savery denken, omdat op diens schilderijen de wisent ook voorkomt, o.a. samen met de uitgestorven Dodo-vogel.
bare signatuur voorziene tekening van de Kleinezijdstorens van de Karelsbrug in Praag, met in hetzelfde handschrift als op de Naar het leven-tekeningen onder meer ‘binnen praga nartleven’. Het bracht hem tot een onderzoek van alle alfabetletters, zowel van die tekeningen, aan Bruegel toegeschreven, als van Roelandt Savery, waarbij hij een als hobby ontwikkelde, bij kunsthistorici uiterst zeldzame studie in het analyseren van handschriften meebracht. Het was een bewijs van een zo wetenschappelijk gefundeerde kracht, als in het tot dusver gebruikelijke kunsthistorische onderzoek zelden wordt bereikt.
Van Leeuwen was zich overigens heel
| |
| |
Het Span Paarden (Albertina Museum, Wenen).
Als ‘meestertekening’ van Bruegel veel gereproduceerd, nú van Roelandt Savery.
wel bewust, dat deze vondst, van het kaliber waar elke kunsthistorikus van droomt, weinig meer dan een gelukstreffer was, maar dan een, die toch waard was officieel in de annalen der kunstgeschiedenis te worden gehonoreerd. Hij wist ook, dat er juist bij de Naar het leven-tekeningen ten aanzien van Bruegel vraagtekens waren geplaatst. Zowel wat de kwaliteit betrof als het feit, dat deze figuurstudies van boeren door hun ongewone kledij moeilijk Vlaamse boeren konden voorstellen. Het waren dan ook Boheemse boeren, die niet door Bruegel
| |
| |
maar wel door Savery konden zijn getekend. Maar deze vraagtekens, onder meer door de grote Hollandse kenner Frits Lugt, door Prof. van Regteren Altena en door de in Amerika docerende Hollandse kunsthistorikus Prof. E. Haverkamp-Begemann geplaatst, waren meer binnensmonds of binnenskamers gebleven en aldus nooit een bestanddeel van de officiële kunstgeschiedenis geworden. Waarschijnlijk omdat zij voor de door Van Leeuwen gevonden sleutel een blinde vlek hadden gehad en op stijlanalyse alleen niet aan een diep gewortelde communis opinio durfden te tornen.
Tot zover is het niet meer dan een van die adembenemende ontdekkingen, waaraan de kunstgeschiedenis zo rijk is en die in deze wetenschap van twijfels, mogelijkheden, waarschijnlijkheden en soms ook zekerheden tot het dagelijks klimaat behoren. Wat volgt is het drama van de gelukkige ontdekker, die zich in de loop van jaren steeds duidelijker zijn ontdekking ziet ontroofd. Het begint ermee, dat hij direkt na zijn lezing te horen krijgt, dat een Miss Joanaeth Spicer, als studente van Prof. Haverkamp Begemann, aan de Yale University, bezig is aan een oeuvrekatalogus van Savery. Van Leeuwen, die wel de raad krijgt zijn vondst als artikel in Oud Holland te publiceren, brengt haar direkt op de hoogte.
Het is in 1968, dat Van Regteren Altena, op bezoek in de Verenigde Staten, Miss Spicer uitvoerig van Van Leeuwen's ontdekking op de hoogte brengt. Het is in december van hetzelfde jaar dat Van Leeuwen zijn artikel bij Oud Holland indient. Maar intussen is Miss Spicer met een Yale- en Fullbrightbeurs naar Holland gekomen, terwijl zij haar opdracht van een oeuvre-katalogus van Savery bij
De Twee Marktvrouwtjes (Kupferstichkabinett, Berlijn) door Roelandt Savery, vroeger toegeschreven aan Bruegel.
haar hoogleraar en promotor omgezet krijgt in een studie over de Naar het leven-tekeningen, die zij in het internationale leidende tijdschrift Master Drawings gepubliceerd zal krijgen.
Daarna begint voor Van Leeuwen een ware lijdensweg, waarbij hij zich ten slotte met Multatuliaanse felheid verdedigt tegen een machinatie, die hij steeds duidelijker gaat zien. Een schriftelijk verzoek van Begemann in 1969, het Bruegel-jaar, om zijn publikatie uit te stellen om het onderzoek van zijn eigen Miss Spicer niet te verzwakken - zij blijkt zich op het watermerken-onderzoek te hebben gestort - wordt vanzelfsprekend door hem afgewezen. Het bewijs is er immers al,
| |
| |
Zittende boer in profiel met een mand op schoot (Albertina Museum, Wenen), door Roelandt Savery, vroeger op naam van Bruegel.
sinds 1967. Zijn eigen artikel wordt in Oud Holland, waarin deels dezelfde kunsthistorici als in Master Drawings de skepter zwaaien, telkens weer uitgesteld, tot eindelijk eerst in mei 1970 het Spicerartikel in Master Drawings verschijnt, als een opzienbarende ontdekking aangekondigd, een maand later zijn eigen artikel in Oud Holland.
In die tijd was Frans van Leeuwen met de hem ter beschikking staande middelen tot de aanval overgegaan. Hij wendt zich met een open brief tot de pers, waarop slechts incidenteel enigszins adekwaat wordt gereageerd, maar wat hem binnen de kring van zijn vak weer biezonder wordt kwalijk genomen. Zijn verzoek tot protest en rektifikatie, ingediend bij de inmiddels gevormde instituutsraad leidt alleen tot een onderzoek naar de affaire als zodanig, dat uitloopt in een rapport, vernietigend voor Van Leeuwen en ondanks een kleine berisping met erkenning van Miss Spicer en haar werk als ontdekster van Savery als de maker. Dat zij in haar eigen artikel met de later als biezonder zwak geanalyseerde watermerkenstudie het werk van Van Leeuwen alleen in een voetnoot en volstrekt bagatelliserend en onjuist afdoet, komt nergens tot uiting.
Wanneer dit, om de lezer niet nodeloos te vermoeien, sterk vereenvoudigde relaas toch niet in een droevig slot eindigt, al is het laatste, met name binnen zijn eigen instituut nog niet gezegd, dan is dit te danken aan het feit, dat er toch in die gevallen een paar buitenstaanders opstaan, die zich zonder eigenbelang voor een in hun ogen goede zaak inzetten. In dit geval was dit vooral T. Varekamp, een Amsterdamse leraar in lichamelijke opvoeding maar tegelijk als autodidakt een kenner en liefhebber van oude boekdrukken en prenten. Hij was het die met publikaties en ingezonden brieven, onder meer in Master Drawings, de zaak van Van Leeuwen met veel verve en scherpzinnigheid bepleitte. En hij was het, die ten slotte, toen alles in een pat-stelling scheen te eindigen, omdat men niet verder wilde gaan dan de erkenning, dat de twee hun vondst onafhankelijk van elkaar en ongeveer tezelfdertijd hadden gedaan (Met Spicer officieel nog steeds als de winnende in de officiële kunstgeschiedenis), door de oorspronkelijke tekst van de oorspronkelijke skriptie van Miss Spicer in handen te krijgen, onweerlegbaar aan kon tonen, dat zij bij haar maanden later ingeleverde bewijsstukken die passages had verduisterd, waaruit zonneklaar bleek, dat zij de Naar het leven-tekeningen ten tijde van Van Leeuwen's
| |
| |
Fotokopie op 3/4 grootte van een deel van pagina 53 van Miss Spicer's master's thesis van mei 1967 voor Yale University, waar zij de ‘Naar het Leven’-tekeningen - in navolging van F. Grossmann - nog duidelijk geheel aan Bruegel toewijst.
Tekst.
Savery's relation to the naer het leven drawings was treated admirably by Grossman in an article for the Boymans Bulletin in 1954 (35). Quite correctly, Grossman saw in the works of Bruegel and Savery a ‘fundamental difference in the conception of the human figure. In the (naer het leven) drawings - and in Bruegel's paintings - the figures have a monumental statuesque character which is completely lacking in Savery's paintings’ (p. 50). Also missing is the expression of hard-bitten, often relentless realism that is smoothed over by Savery.
ontdekking nog steeds op naam stelde van Bruegel en de Savery-hypotese verwierp.
Bij het afsluiten van deze tekst is het rapport van de Amsterdamse instituutsraad nog steeds niet herroepen maar heeft het bestuur van de vereniging van Nederlandse kunsthistorici zich achter Van Leeuwen gesteld. Een eerste open brief van Varekamp aan Master Drawings werd een jaar na inzending geplaatst, met een antwoord van Miss Spicer, waarin zij dezelfde onjuistheden herhaalt, die inmiddels al waren achterhaald. Maar een tweede open brief is nog steeds niet opgenomen.
Sinds april 1967 zijn nu meer dan vijf jaar verlopen. Frans van Leeuwen heeft er een stevige dreun aan overgehouden en is vijf jaar ouder en ook droever geworden. Als voorbeeld van de manipulaties, die zich ook binnen de eerbiedwaardige wereld van de kunstgeschiedenis en de deftige muren van kunsthistorische instituten manifesteren, zou dit er een uit vele kunnen zijn. Een sympatieke maar ook onvoorwaardelijke student wordt deskundig uitgerangeerd en ten slotte in de hoek
| |
| |
van de op persrellen beluste eerzuchtigen gemanoeuvreerd. Bovendien bleek hoe weinig weerstand een gedemokratiseerd universitair instituut kan hebben tegen de manipulaties van enkelen, een probleem dat overigens niet anders ligt dan in onverschillig welke andere vorm van parlementaire demokratie (one man, one vote). In dit geval, min of meer een test case, was het de onervarenheid van jonge studenten tegenover oude docenten en leden van de wetenschappelijke staf. Waarbij in een gesloten, kleine wereld als de kunstgeschiedenis ook nog de toekomstbelangen meespelen, om met bepaalde invloedrijke figuren in de pas te blijven.
Maar uiteindelijk blijft over het toch min of meer sensationele feit, dat Pieter Bruegel de Oude op 13 april 1967 meer dan de helft van zijn tot dusver aan hem toegeschreven tekeningen aan Roelant Savery verloor, dat dit het werk is geweest van Frans van Leeuwen, en dat dit, buiten de kleine wereld van kunstkenners en historici die Master Drawings en Oud Holland lezen, nog niet of nauwelijks tot de wereld is doorgedrongen door oorzaken die hier in het kort zijn uiteengezet. Wie uitgebreid het fijne van de zaak wil weten, kan zich richten tot T. Varekamp, Joh. Verhulststraat 139, Amsterdam, auteur van het ‘tegenrapport’, Naar het leven-affaire van A tot Y. |
|