Ons Erfdeel. Jaargang 15
(1972)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
Brussels logboek (5).Op het ogenblik dat we dit schrijven zijn de late uitlopers van een unieke reeks Nederlandse manifestaties in Brussel (en ook elders in het land) afgelopen. Drie jaar geleden nam het Paleis voor Schone Kunsten zich voor, om de twee jaar in de herfst een Europees land de gelegenheid te geven zich in al zijn facetten van kultuur en samenleving kenbaar te maken. Deze Europalia begonnen in 1969 met Italië en toen al voelde men dat deze formule zou aanslaan. Een paar koncerten raakten ook snel opgenomen in het Festival van Vlaanderen en in de hal van het Paleis prijkte het Italiaanse kunstambacht.
Nederland greep de geboden mogelijkheden grondiger aan toen het Europalia 71 verzorgde. Na een vroege muzikale aanloop in (nogmaals) het Festival van Vlaanderen met Willem van Otterloo, bracht de kern van Europalia de hele maand september en oktober een nooit gezien vuurwerk van prestaties uit het Noorden op alle denkbare gebieden: naast koncerten (waaronder Donemus met informatie aanwezig was), ballet, toneel (een première van Herremans Dutch Comfort), voordrachten, film en kabaret. Tot in november bleven nog twee tentoonstellingen, waarvan één berucht werd door een reeds lang afgehandelde diefstal (het herstel van de Liefdesbrief verkeert in haar laatste fase, naar we vernamen). Latere tentoonstellingen, zoals het wondere ‘Beeld-Spraak van Luyken tot Lucebert’ (schilderende literatoren en schrijvende schilders), kwamen nog tot in januari '72, overgewaaid uit o.m. Antwerpen. Dat niet in al te beperkte zin aan kultuur gedaan werd bewees ‘Ruimtelijke Ordening en Welzijn in Nederland’, een tentoonstelling in het Jubelpark die storm liep en waar sanering van stadskernen, leefbaarmaking van het milieu en uiteraard grootse waterbouwkundige werken aan bod kwamen, samen met een unieke diamontage over Amsterdam. Deze tentoonstelling moest dan ook verlengd worden. Zoals tijdens de memorabele Nederlandse dagen van 1968, was het centrum van het hele gebeuren gevestigd in de hal van het Paleis voor Schone Kunsten, met gezellige winkeltjes, dia-projekties, T.V.-films, praathoeken, een jeugdatelier en aan de zijkant een ruimte met Nederlandse literatuur (met erbij werken in vertaling) en een apart ‘Eiland van Rust’. Dit alles is destijds uitvoerig in de kranten besproken (misschien wat minder in Nederland) en het is ook onze bedoeling niet in die zin hierop terug te komen.
Deze intense Nederlandse aanwezigheid in Brussel (en sporadisch in andere Belgische steden) heeft ons geleerd dat Nederland in het ‘buitenland’ (om voor een keertje dat woord i.v.m. België nog eens te gebruiken) heel wat te bieden heeft; dat dit in Brussel heel goed kan zonder biezondere spanningen op te roepen (het Groot-Nederlands Beneluxspook van Marcel Thiry waarde ditmaal niet rond); dat integendeel heel veel Franstaligen (dat was soms het gros van het publiek!) zeer open bleken te staan voor wat uit het Noorden komt, op voorwaarde dat kwaliteit geboden wordt - en dat was in dit geval zeker zo - en vooral dat een nieuw geluid overkomt. De direktie van het Paleis heeft trouwens onmiddellijk hieruit de passende konklusie getrokken en kenbaar gemaakt dat een en ander kon worden voortgezet in de lopende prestaties van deze eertijds eng-Fransgerichte kultuurbunker. Nu al is b.v. op gezette tijden Nederlands kabaret te genieten. Een andere konklusie is dat met Europalia '71 zowat het terrein klaargemaakt is voor een permanente kulturele aanwezigheid van Nederland in Brussel, in de vorm van een instituut of iets gelijksoortigs. Veel kan via Vlaamse instanties gebeuren (en dit is volop aan de gang), maar Europalia-Nederland heeft dan toch dít bewezen dat niet alleen nóg meer kan geboden (en desnoods uitgewisseld) worden waar wij geen weet van hebben - of doodeenvoudig niet gevoelig voor zijn -, maar ook dat een heel ander publiek aangesproken kan worden, Franstaligen dan voornamelijk, en andere ‘Europeanen’. Laat ons hopen dat de bevoegde instanties in Nederland hieruit ook de passende konklusies trekken.
•
De ‘vrijheid’ is er dus! Sinds september '71 zijn de Brusselse Vlamingen versneld gekonfronteerd met een nieuw element in hun bestaan: ‘la liberté du père de famille’ om zijn kinderen naar het onderwijs in de taal van zijn keuze te sturen, Frans of Nederlands. Een en ander kwam uit de niet zeer zindelijke keuken | |
[pagina 146]
| |
van de grondwetsherziening, als kompensatie voor een toegeving van de Franstaligen, of altans wat ze als zodanig voorstelden... De dreiging hing al een tijdje in de lucht dat dit sinds de taalwetten van 1932 geldende stelsel en sindsdien het mikpunt van de francografische Brusselse pers in een verdere toekomst eraan zou gaan. Vanden Boeynants had met zijn kartel bij de verkiezingen van 1968 zijn Vlaamse medestanders al de (vergulde) pil laten slikken: de eenmalige ‘taalverklaring’ bij het betreden van de school door de leerling zou op langere termijn (tien jaar?) afgeschaft worden als de nodige infrastruktuur voor Nederlandstalig onderwijs volledig zou zijn uitgebouwd (wat dit toen ook mocht betekenen...). Zijn C.V.P.-medestanders hadden dit toen al aangenomen; het was een psychologische bres en de rest volgde vanzelf in de eerste helft van 1971, niet nadat over die infrastruktuurkwestie een hele schermutseling had plaatsgehad, die gepaard ging met aan het ongelooflijke (en ongeloofwaardige...) grenzende beloften.
Al klopten de verwezenlijkingen niet altijd met al te doordravende ministeriële cijfers en dito planningstempo, toch kon de oude Vlaamse Brusselaar zijn ogen soms niet geloven: wat pakweg twintig jaar geleden nog fiktie was, stond nu binnen het bestek van enkele maanden vóór zijn skeptische ogen. Al met Pasen '71 gingen reeds vier Nederlandstalige’ speelpleinen open, waarbij al een zwak punt voor de Vlaamse jeugd, nl. het opvangen in eigen milieu tijdens vakantie en vrije tijd, gedeeltelijk verholpen werd; een aantal funktioneerden later vanaf 1 juli. Dat in Pasen al 520 inschrijvingen waren, 50% hoger dan verwacht, wees duidelijk op de dringende noodzaak ervan. Een novum was het oprichten van een heel net van z.g. peutertuinen, kinderdagverblijven waar de allerjongsten (al vanaf 18 maanden) in eigen taalomgeving terechtkunnen, juist op een leeftijd die zo belangrijk is voor het opbouwen van de verbale ekspressie. Praktisch alle ‘crèches’ in het Brusselse waren tot dan toe uitsluitend in handen van Franssprekend personeel, zodat vele Vlaamse kinderen (met het toenemend aantal buitenshuiswerkende vrouwen) daar hun eerste verfransing ondergingen. Het was dan een kleine stap voor het Vlaamse gezin verder hierop in te spelen en een ‘korrekte’ taalverklaring in te vullen op de drempel van de schoolplichtige leeftijd. Er werden er een goede 90 gepland, waarvan een klein aantal reeds begonnen met Pasen, een grote brok per 1 september en de rest in de loop van het jaar '72.
Het Vlaams Onderwijscentrum Brussel, nu gevestigd op het Martelarenplein in de voorlopige lokalen van het Contact- en Cultuurcentrum, liet zich ook niet onbetuigd. De ploeg rond de heer Karel Gryseels, bijgestaan door mevrouw Butzler-Vanneste en sekretaris Carré heeft voor dit schooljaar het allerbeste gepresteerd wat men op dit gebied te Brussel al had gehad: het juni-juli-nummer van ‘Deze Maand in Brussel’ (een gratis-maandkalender voor de Brusselse Nederlandstaligen) bood een uitgebreide gids van alle mogelijke instellingen waar Nederlands onderwijs gegeven werd en later in de zomer kreeg heel Brussel een plattegrond in de bus (voor de eerste maal uitsluitend in het Nederlands voor het centrum), waar met sprekende symbolen in overdruk alle peutertuinen, kleuterscholen en lagere scholen op aangegeven stonden. Voeg hierbij een verstandig opgezette kampagne met affiches waarop de niet-agressieve slogan ‘School en gezin... één’ stond (ook aan de Vlaamse kust verspreid!), dan hebben we zowat een ruwe schets van wat op gebied van informatie en handige public relations werd gepresteerd. Geen enkele Vlaming te Brussel kon er werkelijk aan ontsnappen! Voor de eerste maal misschien traden hier de Vlamingen buiten het starre schema van ‘de wet moet toegepast worden’ en ‘er moet een betere controle komen’ - tema's die jarenlang het aambeeld waren waarop (bijna) uitsluitend gehamerd werd. Eindelijk werd - gedwongen - uit de eng-juridische schelp gekropen! Heel Vlaanderen heeft natuurlijk op de afschaffing van de taalverklaring bitter gereageerd, hoeksteen als ze was geworden van de Vlaamse positie te Brussel. Er verscheen zelfs een Zwartboek over deze kwestieGa naar eindnoot(1). De Brusselse Vlamingen reageerden doorgaans kalmer. Niet alleen waren daar toch de (vooralsnog fraktionele) nieuwe infrastruktuurelementen die voor vele mensen al een daadwerkelijke steun betekenden, maar ook was in de voorbije jaren al een soliede overtuiging gegroeid die de leefbaarheid van het Nederlands onderwijs te Brussel schraagde. De door de zwartkijkers voorspelde ‘instorting van het Nederlandstalig onderwijs te Brussel’ en ‘het leeglopen van de Vlaamse scholen’ had per 1 september '71 niet plaats. Als deze inlichting juist is, zouden er slechts 45 kinderen op een totaal van grosso modo 10.000 naar het Franse taalstelsel overgeschakeld zijn. Hier zijn natuurlijk wel een aantal onkontroleerbare in- | |
[pagina 147]
| |
schrijvingen ‘ab ovo’ toe te voegen, maar die waren er door de scheefgetrokken verklaringen vroeger ook al! Beter dan wie ook had de Brusselse Vlaming al aangevoeld dat de wet op de taalverklaring door het gezinshoofd en de ermee verbonden ‘dwang’ zeer onpopulair waren, ook bij een groot aantal Vlamingen zelf, waarbij deze laatsten dan een reeks onheuse epitheta toegekend werd, wat de Vlaamse zaak nog verslechterde. Er mochten dan wel zeer goede pedagogische argumenten aangevoerd worden (en die blijven gelden!), toch bleef de wettelijke dwang waar de gemiddelde Belg (we gebruiken dit laatste woord opzettelijk) zo de pest aan heeft, in deze zaak een totaal averechts effekt sorteren. Waar men de mensen kan dwingen rechts te rijden, zijn belastingen te betalen (al heel wat moeilijker!), dan is het opleggen van een zo persoonlijke houding als taalgebruik, uitgerekend waar het zijn kinderen betreft en in een gebied waar de verhoudingen zo labiel zijn, een hachelijke onderneming om dit met wettelijke middelen te gaan orchestreren. Het argument dat ‘de kleine man’ die zwak staat tegenover de druk van zijn sociaal sterkere Franstalige stadsgenoot (we denken aan kleinhandelaars...) kon verwijzen naar de wet om zich achter te verbergen, heeft maar weinig om het lijf als men denkt aan de vele uitwegen die hem geboden werden. Een van de metodes die voor de hand lagen werd veel toegepast: er werd bij Vlamingen thuis eerst tegenover de kinderen Frans gesproken (en dan natuurlijk gaandeweg ook onder elkaar), wat de ouders dan in de gelegenheid stelde een juridisch korrekte taalverklaring te ondertekenen. André-Alexander Galle wees al op dit verschijnselGa naar eindnoot(2). In dit artikel plaatst hij dit probleem in de hele Belgische kontekst en trekt tevens een parallel met andere vormen van vrije schoolkeuze: ‘De Franstalige pers heeft de afkeer van de Belgische bevolking voor dit soort overheidsbemoeiing maximaal geëxploiteerd en het succes daarvan is niet te verwonderen in een land waar de bestaande opvattingen over het keuzerecht van de ouders hebben kunnen leiden tot het bestaan, subsidiëren en homologeren van een enorme vrij-onderwijssector’Ga naar eindnoot(3). Van de nood een deugd makend heeft men nu stilaan ingezien dat de hoofdnadruk moet liggen op een groots opgezette ‘promotie’ en public relations (een zwak punt in de Vlaamse Beweging - waarom hebben ze niet vroeger van de reklamedeskundigen iets geleerd!), op het bieden van degelijk onderwijs (maar laat ons niet te vlug goochelen met de term ‘prestigeschool’) en tenslotte op het uitbouwen van een machtspositie te Brussel vanuit Vlaanderen. Dit laatste komt er nu langzamerhand en zal niet nalaten zijn invloed te laten gelden op de leefbaarheid en de verdere uitbouw van het Nederlandstalig onderwijs.
Het laatste woord hierover is nog niet gevallen, de laatste strijd nog niet gestreden. Er zullen nog heel wat Vlaamse kinderen voor de eigen gemeenschap verloren gaan, er zullen in het Vlaamse kamp ook nog fouten begaan worden. Noemen we alleen maar het volgende feit: om de konkurrentie aan te kunnen, hebben sommige van onze scholen gemeend een vervroegd onderwijs van het Frans te moeten invoeren (normaal gebeurt dit te Brussel in de 4e klas l.o., al een speciaal regime). Hiermee willen ze het argument van de ouders dat hun kind ‘zijn Frans moet leren’ voor de voeten wegmaaien. Wat lezen we b.v. in het blad van de Oudervereniging van Koninklijk Atheneum te Brussel? ‘In het K.A. Brussel wordt de grootste zorg besteed aan het onderwijs van de Franse taal. Van dit jaar af zullen de leerlingen van alle zesdes, naast 5 uren Frans per week, wekelijks een supplementair lesuur krijgen, dat volledig gewijd zal worden aan de ontwikkeling van de spreekvaardigheid in het Frans. Het talenpracticum, dat eerstdaags zal gebouwd worden, zal het onderwijs van al de talen, en van het Frans in het bijzonder, ten zeerste bevorderen. In het lager onderwijs zal voortaan reeds Frans onderwezen worden vanaf het derde leerjaar. We zullen er over waken dat de leerlingen, die het K.A.B. verlaten, perfecte tweetaligen zijn, die daarenboven een grondige kennis hebben van de derde taal en eventueel van de vierde taal’Ga naar eindnoot(4).
Wat moeten we hiervan denken als we daarbij nog ervaren dat deze Franse les gegeven wordt door dezelfde onderwijzer, die dan voor de gelegenheid in ‘zijn’ Frans één uurtje woordjes en zinnetjes bijbrengt (om maar te zwijgen van het omspringen met het begrip ‘grondige kennis’ die in genoemde tekst gebezigd wordt). Dat dit een aanfluiting is van konvergerende raadgevingen van psychologen, neurologen en taalpedagogen, dat niet voor 10 à 14 jaar begonnen mag worden met het aanleren van een tweede taal, is zonder meer duidelijkGa naar eindnoot(5). Het zou jammer zijn dat de Vlaamse school te Brussel het broeinest wordt van on-pedagogische praktijken. Dit kan dan op de negatieve zijde geschoven worden van de afschaffing van de taalverklaring. |
|