het Vlaams temperament en dat het in elk geval in de bestreken periode domineert; dit in tegenstelling met wat in Noord-Nederland plaatsvond. Bovendien is volgens hem een dergelijke indeling te rechtvaardigen, niet alleen door de intrinsieke waarde van die didaktische literatuur uit het Noorden, maar ook door de onvervangbare rol die zij in een bepaalde periode gespeeld heeft, met name in de 19e eeuw.
Zoals wij dat van prof. Brachin gewoon zijn, is de inleiding opnieuw een voorbeeld van helderheid en inzicht. In een veertigtal bladzijden schetst hij de essentie van het werk van de historici Hooft, Groen van Prinsterer, Bakhuizen van de Brink, Fruin, Huizinga, Geyl, Romein en Rogier (het is inderdaad een indrukwekkende rij namen!) en de essayisten Da Costa, Geel, Potgieter, Busken Huet, Verwey, Roland Holst-van der Schalk, Greshoff, Vestdijk (die hier maar summier behandeld wordt; hij zal natuurlijk in het volgende deel opnieuw opduiken), Ter Braak, Van Duinkerken en Rodenko. Het hoeft niet beklemtoond te worden dat de auteur alles zeer heeft moeten vereenvoudigen, maar hij tekent zijn figuren nooit simplistisch. Niettegenstaande de beknoptheid zijn zij ook nooit ver-tekend. Om op die manier zijn selektie te kunnen inleiden moet prof. Brachin zijn stof wel heel sterk en diepgaand beheersen.
In teksten van historische of essayistische aard gebeurt het natuurlijk vaak dat de schrijver namen noemt die elke Nederlandstalige intellektueel kent, of zou moeten kennen. Om de lezing voor het Franse publiek niet met een overvloed van voetnoten te bemoeilijken, is achterin een alfabetische lijst opgenomen van eigennamen die voor vreemdelingen enige uitleg behoeven. Voorts worden de geselekteerde fragmenten, waar nodig, in enkele regels in hun juiste kontekst geplaatst.
Beweren dat de Anthologie de la prose néerlandaise - Pays-Bas I gemakkelijke lektuur is, gaat natuurlijk niet op, ondanks de genoemde voorzorgen en uitleg. Dit kan echter nauwelijks een bezwaar zijn in een reeks als de Collection bilingue des classiques étrangers, die vooral afgestemd is op studenten en niet op een breed lezerspubliek. De student die via dit boek kennis maakt met de Noordnederlandse historici krijgt tezelfdertijd, dank zij een oordeelkundige keuze der fragmenten, een stuk geschiedenis van Nederland voorgeschoteld dat voor mijn gevoel alleen kan prikkelen tot een verder onderzoek van die stof: bijv. de Watergeuzen in Den Briel, Groen over Willem de Zwijger, of Geyl over de scheiding van Noord en Zuid.
Bij de essayisten zijn de onderwerpen zeer verscheiden: onder meer de romantiek (Geel), het Rijksmuseum (Potgieter), maat en poëzie (Verwey), Tolstoï (Henriëtte Roland Holst), of een soort ode aan de luiheid van Greshoff. Ook hier lijkt de selektie mij geschikt voor buitenlandse studenten. Daarom hoop ik dat de afzet meer dan behoorlijk zal zijn, niet alleen in België (waar het boek beslist kan werken als een antidotum tegen een al te patriottische ‘vaderlandse geschiedenis’), maar evenzeer in Frankrijk, Zwitserland of Franssprekend Kanada.
Jan Deloof
Anthologie de la prose néerlandaise - - Pays-Bas I - Historiens et essayistes. Avant-propos, Notes, Traductions sous la direction de Pierre Brachin. Collection Bilingue, Aubier, Ed. Montaigne, Parijs, en Asedi, Brussel. 1970 - 338 blz.