Ons Erfdeel. Jaargang 15
(1972)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
wallonië en beneluxpierre j.f. bertrand Voor ik tot de kern van het probleem kom en de diverse aspekten van Benelux meer in detail ga behandelen, moet ik erop wijzen dat mijn standpunten hierover tevens die van het Rassemblement Wallon zijn. Deze nog jonge politieke partij, die in 1968 tot stand kwam ten tijde van de wetgevende verkiezingen van 31 maart, groepeert Walen uit allerlei sociale lagen, gelovigen en ongelovigen en vakbondsmensen zowel uit kristelijke als socialistische organisaties. Ze hebben allen een zelfde standpunt inzake de Belgische kommunautaire problemen gemeen: het besef van de noodzaak de unitaire staat te hervormen door erkenning van de regio's of gemeenschappen, en door ze de beschikking te geven over reële macht, zodat ze hun eigen bestemming kunnen bepalen. Die bestemming moet gezien worden in de richting van een progressieve en demokratische oplossing van de hedendaagse problemen. Hiermee belanden wij bij een tweede aspekt van het Rassemblement Wallon. Het streeft de hergroepering na van alle burgers die de problemen van onze huidige maatschappij willen oplossen buiten elk ekonomisch en sociologisch ‘a priori’ om. Het liberalisme van de 19e eeuw is anakronistisch en onaangepast gebleken. Het staatskollektivisme heeft bewezen dat de staat als enigste werkgever dikwijls even wreed en onrechtvaardig, of zelfs nog erger was, als het liberale patronaat. Terwijl een nieuw Europa in wording is, dienen de Europeanen dus een nieuwe weg te ontdekken die eindelijk voor het grootst mogelijke aantal onder hen een bevredigende oplossing kan brengen: het politiek regionalisme dat de onderdrukking van de minderheden door het grootste aantal kan verhinderen. Op ekono- | |
[pagina 12]
| |
misch vlak moet dit regionalisme de kunstmatige grenzen in Europa vervangen door de natuurlijke en tevens doordringbare grenzen van de homogene en leefbare regio's zoals de eksperten van de E.E.G. die definiëren. De sociale vooruitgang, deze waarborg bij uitstek dat de gemeenschappelijke belangen boven de partikuliere zullen primeren, zal in zo'n Europa de eerbied en de voorrang voor de mens garanderen. Opdat uiteindelijk geen enkel volk in Europa ook nog iets van zijn kultureel patrimonium zou verliezen, moet een zelfde eerbied voor de kulturen centraal staan. De som van al die kulturen betekent de grote rijkdom van ons allen. Wij Walen denken geenszins aan een overigens belachelijke terugkeer naar een enggeestig nationalisme. Het verleden interesseert ons maar in zoverre wij er vergissingen in weten te ontdekken, er de nodige lessen uit kunnen trekken om een herhaling van die vergissingen te vermijden en in zoverre wij er de oorsprong van onze huidige moeilijkheden uit kunnen leren.
Wat wij daarentegen vooropstellen is een betere verstandhouding onder alle volkeren, samengaand met het behoud van het onaantastbaar zelfbeschikkingsrecht.
Wat ons irriteert in wat Benelux geworden is, wat ons vijandig stemt tegenover Benelux, is precies het negeren van deze essentiële principes. Wij hebben het gevoel (dat overigens gebazeerd is op feiten en verklaringen) dat tal van mensen die al of niet een politieke verantwoordelijkheid dragen, in Benelux het herstel zien van de vroegere Nederlanden. Voor de Walen, die in België al in een minderheidspositie verkeren, betekent dat de zekerheid in een pan-Nederlandse Benelux nog meer geminorizeerd te worden. Wij zijn tenslotte de overtuiging toegedaan dat Benelux, ondanks het bestaan van Wallonië, moet dienen als een voortijdige reddingsoperatie voor de Vlaams-Nederlandse gemeenschap die dreigt weg te kwijnen tussen zijn machtige Europese buren, Duitsland, Frankrijk en straks ook Engeland. Wij hebben feitelijk niets te maken met die operatie. Het komt ons voor dat zij het Europa in wording vervalst en dat wij door de wet van het aantal meegesleept worden in een richting die vanzelfsprekend de onze niet is. Ik geloof voldoende te kunnen bewijzen dat het die richting uitgaat. | |
Een stukje geschiedenisGa naar eindnoot(1).De verleiding om tot een ekonomische unie te komen - wat al dadelijk het ijdele van een begrip als ‘nationale’ ekonomie aantoont - is op een heel natuurlijke en wettige wijze gegroeid uit de Belgisch-Luxemburgse Unie, rezultaat van de konventie van 25 juli 1921. Vanaf 1930 kwam een gelijkaardige toenadering met Nederland tot stand. De konventie van Oslo voorzag in een doeane-overeenkomst tussen België, Nederland, het Groot-Hertogdom Luxemburg en de Skandinavische landen. Het traktaat van Ouchy, in 1932, gaf al een precieze omschrijving van wat Benelux zou worden. De drie partners verbonden er zich toe in een periode van vier jaar hun doeanetarieven met ongeveer de helft te verminderen. Wat koning Leopold III in 1938, ten tijde van zijn officieel bezoek aan Nederland precizeerde, lag volledig in de lijn van | |
[pagina 13]
| |
de destijds gevolgde neutraliteitspolitiek. De toenadering tussen de kleine staten werd nuttig geacht, want ze vergrootte hun aktiemogelijkheden en hun invloed.
De Tweede Wereldoorlog, waarin alle politiek leven verdwenen was - parlement, openbare debatten, vrije pers en de uiting van een publieke opinie waren onmogelijk - heeft een nog meer beslissende toenadering begunstigd, die overeengekomen was tussen de ministers in ballingschap te Londen. In 1943 zijn te Londen monetaire akkoorden afgesloten tussen België en Nederland. Bij die gelegenheid verklaarde de Belgische Minister Gutt dat voortaan alles gereed was om de ekonomische unie te realizeren.
De Nederlands- -Belgisch - Luxemburgse doeane-overeenkomst werd in 1944 ondertekend. De bazis voor Benelux was gelegd.
Deze doeane-overeenkomst werd van kracht op 1 januari 1948. Elk van de partners had eerst prioriteit moeten verlenen aan zijn omschakeling van een oorlogsnaar een vredesekonomie. De regeringen van de drie landen sloten in de herfst van 1949 een akkoord af dat de ekonomische unie moest begunstigen. Daarop volgde in 1953 de ondertekening van een protokol betreffende een gemeenschappelijke handelspolitiek. De interparlementaire Beneluxraad werd geboren uit een Verdrag gesloten tussen de drie staten op 7 september 1955. Deze Interparlementaire Raad kreeg een bevoegdheid die duidelijk verder gaat als het domein van het ekonomische. Want de essentiële taak van de parlementsleden die er deel van uitmaken, bestaat er feitelijk in een gemeenschappelijk rapport aan de drie regeringen te beoordelen. Hierin worden alle problemen van gemeenschappelijk belang die eigen zijn aan de drie landen betrokken. Die zijn vanzelfsprekend van ekonomische, maar ook van juridische, kulturele en diplomatieke aard. Hiermee is al een hele stap verder gezet als alleen maar met een ekonomische overeenkomst zoals die op 3 februari 1958 ondertekend werd onder de vorm van een Verdrag tot instelling van de Benelux Ekonomische Unie en dat in werking trad op het einde van 1960. | |
De betekenis van Benelux.Voor ik van de feiten naar het kommentaar overstap, kan het nuttig zijn eerst enkele standpunten te citeren van diverse personaliteiten. Als we hen mogen geloven verklaren en rechtvaardigen die standpunten de oriëntering van Benelux.
De heer Bech, Minister van Buitenlandse Zaken van het Groot-Hertogdom Luxemburg, bevestigt voor de Belgische Senaat, n.a.v. de installatie van de Interparlementaire Beneluxraad, dat het niet ekskluzief om ekonomische vraagstukken gaat en dat de kulturele, juridische en diplomatieke problemen die de drie landen gemeenschappelijk hebben, even belangrijk zijn (22-2-57).
Een Belgisch volksvertegenwoordiger, de heer Timmermans, verklaarde aan de pers dat onze drie landen elk afzonderlijk niet veel te betekenen hebben in de wereldpolitiek, zelfs niet in de schoot van de E.E.G. Samen evenwel vormen zij een politiek en industrieel geheel waarmee men rekening moet houdenGa naar eindnoot(2).
Op een konferentie waarover de pers verslag uitbracht sprak de heer Westerterp, lid van de Nederlandse Staten-Ge- | |
[pagina 14]
| |
neraal, zijn spijt uit over de mislukking van de 17 provinciën uit de 16e eeuw. Maar hij stelde vast dat de Benelux Ekonomische Unie een politieke en ekonomische macht tot stand brengt die aangemoedigd en geperfektioneerd dient te worden, want het zou de enigste oplossing zijn tegen zulke machtige naties in Europa zoals Frankrijk, Engeland en DuitslandGa naar eindnoot(3).
Kort voordien, in 1965, is het Prins Charles van Luxemburg die het belang onderstreept van ‘het gemeenschappelijk front van de drie landen met het oog op een nauw verbonden optreden in de schoot van de Europese Gemeenschappen en de noodzaak tot intensivering van de eenmaking en de ekonomische interpenetratie van de drie landen’. De integratie op het gebied van kultuur, sport, krant, film en radio, wordt eveneens wenselijk geachtGa naar eindnoot(3). Verklaringen van die aard veroorzaken overigens gerezerveerdheid in het Groot-Hertogdom, maar prikkelen het entoeziasme van Baron Snoy et d'Oppuers, Minister van Financiën in de vorige regering, die aan de Luxemburgse Prins de titel van ‘Prins van Lotharingen’ verleende.
Tijdens de hele duur van de krisis die het Europa in wording doormaakte had een permanent overleg plaats, speciaal tussen België en Nederland. Hierdoor kwam het dat beide landen hun buitenlandse politiek vastlegden en op elkaar afstemden, ook ten overstaan van de Europese krizis.
Nog in 1966 bevestigde de heer Theo Lefèvre, de huidige Staatssekretaris voor Wetenschapsbeleid, dat Europa vier entiteiten zou omvatten: Duitsland, Frankrijk, Italië en Benelux.
We kunnen tenslotte nog de stellingname in herinnering brengen van Senator Omer Vanaudenhove, de voormalige voorzitter van de P.V.V., toen hij nauwelijks enkele jaren geleden op het belang wees van een lange Orangistische traditie in zijn stad Diest en daarbij opmerkte dat de Belgische Revolutie van 1830 wellicht meer nadelen als voordelen had gebracht.
Daar is tenslotte ook nog een uitspraak van de heer Lichtenauer, nationaal voorzitter van het Benelux Comité, die in 1966, op een jaarlijkse vergadering van dit Comité, de nadruk legde op de noodzaak om een psychologische toenadering tussen Belgen en Nederlanders te scheppen. Wat hem hierbij voor ogen stond, was dat de informatie over de drie partnerlanden als ‘binnenlands’ nieuws zou worden behandeld.
En er zijn nog al wat suggesties naar voren gebracht. De ene al even ongerijmd of gek als de andere, zoals bijv. de uitgave van een Beneluxpostzegel, de organizatie van een Beneluxfestival, fabrikagevermelding ‘made in Benelux’, de vervanging van het nationaliteitskenteken ‘B’, ‘NL’ of ‘L’ op de auto's door ‘Benelux’, het ontwerpen van toeristische folders onder het motto ‘Visit Benelux’...
Men wil dus een nieuw klimaat scheppen om de bevolking ervan te overtuigen dat Benelux een originele, al bezegelde en ondeelbare entiteit vormt.
Het kan nuttig zijn in hetzelfde kader nog even te herinneren aan het incident, veroorzaakt door de Belgische Minister van Verkeerswezen, in 1967, bij de opening van een luchtvaartdomein bij Maastricht. Hij verklaarde toen dat de Walen niet uit het oog mochten verliezen dat zij maar met z'n 4 miljoen zijn tegenover 20 miljoen Nederlandssprekenden. Tegen het | |
[pagina 15]
| |
numeriek overwicht kan niets ondernomen worden. Wie zou na zulke woorden niet tot de overtuiging komen dat Vlamingen en Nederlanders samen, onder de dekmantel van Benelux, ongestraft over een hegemonie kunnen beschikken die niet in het minst rekening houdt met de zich in een minderheidspositie bevindende Walen.
En we voegen nog enkele verklaringen toe aan het dossier. Zoals die te Breda van Professor Willems, en geciteerd in de pers, dat Benelux één geheel moet vormen in een geïntegreerd Europa... en de uitstraling van het Nederlands het hele grondgebied van Benelux moet bestrijken. Men herkent hier de politieke zorg voor een homogene Benelux in een eenwordend Europa en de wil op kultureel gebied om van de Nederlandse taal een gepriviligieerd kommunikatiemiddel te maken voor de hele Benelux, ook daar waar men Frans of Duits spreekt!
De heer Vandenbussche, Direkteur-Generaal van de B.R.T., verklaarde in 1967 dat het noodzakelijk is, op het ogenblik dat de Europese ekonomische gemeenschap een feit zal zijn, de Nederlandse kulturele zelfstandigheid te bewaren en te ontsnappen aan de greep van supra-nationale organismen. Om de Vlaamse kultuur in de Europese smeltkroes te kunnen bewaren zou het nodig zijn te komen tot samenwerking met de Nederlandse instellingen voor radio en televisie. Wat bepaalde hervormingen betreft op het gebied van de radiouitzendingen meende de heer Vandenbussche te moeten betreuren dat men zich in ons land altijd maar laat inspireren door wat uit Frankrijk komt. En hij voegde eraan toe dat de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden op kunstmatige wijze gescheiden zijn, door oorlogsfeiten, net zoals Duitsland tans gescheiden is.
In al die verklaringen en standpunten is het werkelijk niet moeilijk een rode en altijd identieke draad te herkennen: een nauwe samenwerking tussen België en Nederland onder de dekmantel van Benelux, met het doel het totstandkomen te verhaasten, nog voor Europa verenigd is, van een entiteit die als twee druppels water op de oude Nederlanden gelijkt. Dat Vlaanderen en Nederland hun kultureel patrimonium beschermen, lijkt ons volkomen gewettigd. Maar wat hebben de Franssprekende Belgen daarmee te maken? Wij voelen ons meegesleurd in de richting van het herstel van de Nederlanden waarvan Wallonië evenmin als in 1830 wil weten. Is zulke diplomatieke, politieke, ekonomische, militaire, juridische, kulturele en tenslotte ook wetenschappelijke oriëntering van Benelux wel in overeenstemming te brengen met het Verdrag van Rome, de motor van Europa? Kan men dit nog ‘Europees’ noemen, als men het Vlaams-Nederlands regionalisme een richting opduwt waaraan het lot en de toekomst van Wallonië hoe dan ook - zowel wat het gevoel als de taal en de belangen betreft - vreemd zijn? Moet men zich verwonderen over de terughoudendheid die Benelux opwekt bij de Franssprekende Belgen, die volkomen vrij en zonder pan-Nederlandse vooroordelen, de wegen naar hun ekspansie en herstel willen zoeken?
De bij voorkeur Vlaams-Nederlandse oriëntering die Benelux op ekonomisch gebied volgt, leidt tot een biezonder aktieve verkeerspolitiek: de autowegen Antwerpen-Breda (E10), Antwerpen-Ven- | |
[pagina 16]
| |
lo (E3), Antwerpen-Rotterdam... Zodra men bezuiden de taalgrens komt doet die infrastruktuur vaak archaïsch aan, terwijl de Waalse autoweg maar niet voltooid raakt. Nee, we hebben geen bezwaren tegen ekonomische bindtekens over de grenzen heen - integendeel - wel tegen een oriëntering in de richting van een sistematische en eenzijdige toenadering tussen Vlaanderen en Nederland. Toen de goeverneur van de provincie Luik met recht en reden de internationale rol van Luik uiteenzette, waarvan de ekonomische bestemming nauw verbonden is met de buursteden Maastricht en Aken, verwekten die woorden een schandaal in de Vlaamse pers. En er wordt niets ondernomen om de waarachtige Europese roeping van die drie grenssteden aan te moedigen!
Men kan toch niet ontkennen dat het Schelde-Rijnverdrag, ondertekend in 1963, een uitgesproken vorm van misbruik van Benelux vertoont. Wallonië en de Ardennen worden hierdoor gedwongen - zonder enige tegenprestatie - enorme hoeveelheden zoetwater te leveren aan Nederland, met als enigste doel de uitbreiding van het Deltaplan mogelijk te maken, wat uitsluitend van belang is voor de Antwerpse en Nederlandse Scheldeoevers. Waarom moeten de Walen ertoe gedwongen worden hun laatste natuurlijke rijkdom prijs te geven, in plaats van hen de kans te geven die zelf te gebruiken voor een verbetering van hun streek?
De bewering dat Wallonië industriële en ekonomische voordelen haalt uit Benelux, blijkt niet juist te zijn. De metaalprodukten uitgezonderd (alleen in tonnage, niet in waarde), beweegt de eksport van de Waalse industrie naar Nederland, tegenover de invoer uit dat land, zich in dalende lijnGa naar eindnoot(4). De enigste grondslag die Benelux kan rechtvaardigen, nl. een ekonomisch bondgenootschap van de drie landen, dat dan nog niet eens de schijn redt in Europees perspektief te evolueren, komt eenzijdig de ekspansie van het Nederlandssprekend gebied ten goede. Hoe zouden de Walen dan niet terughoudend staan tegenover zulk bedrog? | |
Een recent voorbeeld.Het Belgisch Parlement heeft onlangs een verdrag goedgekeurd betreffende de instelling en het statuut van een Benelux Gerechtshof. De ondertekening van dit verdrag had plaats te Brussel op 31 maart 1965 en de ondertekening van een aanvullend Protokol bij dit verdrag te Brussel op 23 oktober 1966. Is dat niet een bewijs dat de aanvankelijk ekonomische doelstellingen voorbijgestreefd zijn en dat het ogenblik aangebroken is om de Beneluxstaat te voltooien in een eenwordend EuropaGa naar eindnoot(5)? Het is blijkbaar niet voldoende al te beschikken over een Comité van Ministers, een Interparlementaire Beneluxraad, een College van Scheidsrechters, een Secretariaat-Generaal, nu moet ook nog de gelijkschakeling nagestreefd worden in de toepassing van de gemeenschappelijke rechtsregels. De Raad van State heeft zich terecht afgevraagd of hier geen aanslag werd gepleegd op de interpretatiemogelijkheid die de wetgever krachtens artikel 28 van onze Grondwet heeft. Maar er is meer. Door de overdracht van het interpretatierecht, dat onze Gerechtshoven en tribunalen, en heel in het biezonder het Hof van Cassatie uitoefenden, naar het Benelux Gerechtshof, wordt onze rechterlijke | |
[pagina 17]
| |
macht voor een belangrijk deel beroofd van zijn bevoegdheden. Van bevoegde zijde is er al voor gewaarschuwd dat het Belgisch recht, voortgesproten uit het Frans recht, gevaar loopt verkeerd geïnterpreteerd te worden op Beneluxniveau. Zo bijv. heeft de Raad van State een gebrek aan voldoende preciesheid in de Franse versie van de verdragtekst aan het licht gebracht. Uit niets blijkt dat deze eenmaking van het recht alleen beperkt zal blijven tot het ekonomisch en doeanerecht. We moeten vrezen dat die eenmaking zich ook zal uitbreiden tot andere domeinen, zoals het in de lijn ligt van de door Benelux ingeslagen weg. Men hoeft maar de uiteenzetting te lezen van de motieven die aanleiding gaven tot het Verdrag en het aanvullend Protokol: ‘...(Er) behoeft in dit verband niet te worden ingegaan op de redenen die voor de instelling van een zodanig Hof pleiten. Het onderhavige verdrag beantwoordt aan de wens der drie regeringen en van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad om tot eenmaking van het recht in de drie landen te geraken.’ Deze veralgemeende unifikatie wordt bevestigd door het rapport van de heer Leynen, over het budget van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (8 januari 1969): ‘Sedert talrijke jaren hebben tussen de regeringen van de drie Beneluxlanden kontakten plaats op heel wat andere terreinen als die welke onder het Verdrag tot Instelling van de Benelux Economische Unie ressorteren. Deze kontakten hebben tot doel de buitenlandse politiek te koördineren, een samenwerking op het gebied van wetenschappelijke en technologische ontwikkeling te verzekeren, de kulturele betrekkingen te versterken en eenheid te brengen in de wetgeving.’ Kan het nog duidelijker en op een hoger niveau? Zij die zich in België wensen in te schakelen in een heel natuurlijke stroming van vernederlandsing, hebben het recht dat te doen, evenwel met alle konsekwenties vandien. Maar nogmaals, in die richting moet men de toekomst van Wallonië niet zoeken. De Walen koesteren niet de minste wrok tegen de Nederlanders. Wat betreft kultuur, geschiedenis, mentaliteit en voorkeur zijn wij fundamenteel verschillend van dit volk, dat voor het overige alle achting verdient. Onze roeping als Europeanen zet ons ertoe aan in goede verstandhouding te leven met onze buren. Maar tussen deze en een houding waarbij wij alles gemeenschappelijk delen volgens een ‘Hollandse rekenkunde’, ligt een hele afstand die wij niet kunnen en niet willen overbruggen.
Wij stellen prijs op het behoud van ons patrimonium. En er is niemand in Wallonië die met de glimlach de verminking van onze wetgevende en rechterlijke macht tegemoet kan zien. Wij zijn zo rijk niet meer in België dat we dat wat ons nog overblijft zouden kunnen opgeven. | |
Besluit.Het Europa in wording zal een Europa van de regio's zijn. Om een evenwichtig bestaan te kunnen leiden moeten ze beschikken over het elementaire recht op zelfbeschikking.
In alle landen van Europa is dit regionalisme aan het gisten. Frankrijk heeft zijn Bretoenen, Basken en Corsicanen; Italië heeft het teoretisch bestaan van de regio's, die nog georganizeerd moeten worden, bezegeld; West-Duitsland kent een federale staatsinrichting en de Länder | |
[pagina 18]
| |
houden angstvallig vast aan hun prerogatieven. Zelfs Engeland ontsnapt niet aan de wil van Welshmen, Schotten en leren om het vaak verlammende centralisme te doorbreken. En België dan, met zijn twee volkeren - zonder daarbij nog de Duitssprekende Oostkantons uit het oog te verliezen, die een eigen statuut verdienen waarin hun kultuur erkend wordt - waarom zou dit land aan die spanningen en stromingen ontsnappen die alles samen genomen toch een teken van vitaliteit zijn? Onaanvaardbaar is echter de tweeslachtigheid en dubbelzinnigheid van de Vlaamse houding. De Vlamingen dienen zich nu eens als Belgen dan weer als Vlamingen aan, al naargelang de voordelen. Als het Vlaamse volk het zelfbeschikkingsrecht opeist - wat volkomen gewettigd is - dan moet het logischerwijze doorgaan op die weg en de staat in federale zin hervormen. Waar er meningsverschil bestaat over het grondgebied zal een objektieve volksraadpleging beslissen over de vastlegging van de grenzen volgens de wil van de betrokken personen. Wat is er demokratischer en beter geschikt voor een eventuele latere evolutie? Wij Walen zijn bereid ons neer te leggen bij een duidelijk uitgesproken volkswil, maar zullen altijd een voldongen feit of dwang afwijzen. Voor ons is Benelux een dwangbuis geworden. Wij worden ingekapseld in een pan-Nederlandse wereld die ons in elk opzicht vreemd is. Een federaal België zal beslist te maken hebben met zijn onmiddellijke buren. Dat is zelfs een geografische konsekwentie. Maar de ekonomische akseringen zullen door de Walen zelf bepaald worden, liefst volgens de eigen ekspansienoden, maar niet opgelegd door vreemden. De kennis van het Nederlands heeft daar allemaal niets mee te maken en zou ook geen enkele van onze specifiek Waalse problemen (zijn verouderde industrie, strukturele werkloosheid, problemen rond de kulturele heropleving) oplossen.
De problemen van Walen en Vlamingen zijn niet dezelfde. Elk moet er zich voor kunnen inspannen om ze met zijn specifiek eigen middelen op te lossen. Wij moeten over die middelen vrij kunnen beschikken en nieuwe instellingen moeten dat mogelijk maken.
Wie de Walen wil dwingen mee te stappen in de richting van het herstel van de oude Nederlanden zal alleen maar hun nationaal bewustzijn en hun rechtmatige revolte opwekken, wat op de duur de Staat zelf in gevaar kan brengen.
Het wordt tijd de Staat in federale zin in te richten en aan ieder het recht en de mogelijkheid te verlenen om zijn eigen lotsbestemming te bepalen in een Europees kader dat ontsnapt aan de supermachten. Onze geschiedenis die eeuwenlang doordrenkt werd met bloed, imperialisme en misprijzen voor de mens moet van nu af aan openbloeien in eerbied voor iedereen.
Ons klein land met zijn belachelijke afmetingen zou een voorbeeld kunnen geven. Zij die tans aan het bewind zijn moeten hierover beslissen. |
|