(weer zo'n dorp dat met al z'n vezels verbonden is met Frans-Vlaanderen, nl. met Vleteren, waar de beek ontspringt die aan dit dorp en ook aan West- en Oostvleteren in West-Vlaanderen hun naam gegeven heeft volgens Dr. J. de Vries) verschillende woorden kent en gebruikt die in onze taaltuintjes voorkwamen: moes b.v. (‘modder’, 3e tt.), iezerpapier en klienkebelle (6e tt.), hij valt van den oever in den diek (7e tt., waarvan we nu een variante gehoord hebben van J. Tillie in Steenvoorde, nl. ie volt van 't pèrd op den ezel, laaien (8e tt.) en zelfs verkoednheid en voetling (14e tt.). Hij heeft ook eens schoolvrouwe (1e tt.) opgevangen in Alveringem. Graag aanvaard ik ook z'n terechtwijzing i.v.m. het woord Saksisch in de vorige taaltuin; de i in brigge (dat Kan. Lescroart ook nog altijd zó uitspreekt). Zulke uitspraakeigenaardigheden uit de kuststreek worden bij voorkeur Ingvaeonismen genoemd. Andere voorbeelden zijn: rik (rug), dinne (dun), uus (ons). Alleen de -ton en -tun uitgangen in de plaatsnamen kunnen we zeker Saksisch noemen, zoals die voorkomen in Zuid-Engeland en de Zuidelijkste Nederlanden: Warneton (Waasten), Audincthun, Béthune (Betun), Alincthun, Connincthun, Raventhun, Landrethun, Verlincthun enz.
Nu eerst de nieuwste vondsten die het Zuidvlaams kenmerken als een taal die vrij dicht bij het ABN staat. In Duinkerke bestaat er een soort vlees die bultekaas heet (beultecase gespeld in La Voix du Nord), hoofdkaas in het ABN. Westvlamingen noemen zo'n soort vlees nooit ‘kaas’. In Millam spreekt Lèèntje van d'(h)eeële lengte van mien (h)uus. Zijn er mensen in Veurne-Ambacht die dat ook zeggen? Zeker niet in het grootste deel van Vlaanderen. In Broekburg is er volgens dezelfde Lèèntje een koemart (Westvlaams: koeimarkt). Tussen haakjes: Lèèntje noemt haar Vlaams nuus eeëste tale (onze eerste taal).
In Volkerinkhove is zoentje niet onbekend, je hoort er nu meer e poen. Als beleefdheidsformule hoor je daar ook: lust je nie meeë (lust je niets meer). Snoep en snoeper zijn vrij algemeen verspreid in Frans-Vlaanderen, maar, naar ik hoor, is dat ook Oostends. 'k Kun d'r nie bie wordt o.m. in Steenvoorde gehoord, terwijl in West-Vlaanderen, ook bij het ABN-gebruik ‘ik kan er niet aan’ een koppig provincialisme blijkt.
Jacques Fermaut dacht dat òte (windhaver) een Winnezeels dialektwoord was. Van Dale noemt oot helemaal niet gewestelijk. Dat is evenmin het geval met paling peuren; alleen gebeurt dit laatste in Frans-Vlaanderen met een koppel, d.i. een trosje wormen. Fermaut maakte onafhankelijk van Gezelle (zie Loquela, blz. 463) een vergelijking met het Engels cobble. Algemeen hanteren de Millamnaars, naar het zeggen van Aimé Schapman uit de Auberge Flamande in Waten, het woord koppel in de betekenis van tros: een koppel drieven (druiven), e koppel zjenievers (aalbessen). Anders als bij Gezelle klinkt het woord hart of harte in Millam, maar ook zonder h natuurlijk. Molenaar Deschodt van de Briaerdemolen in Wormhout verraste ons met kamwiel, waarvan ik vermoed dat het minder algemeen is in het Nederlands als het algemeen in West-Vlaanderen gebruikelijke tandwiel. Maar mulenòòrs zijn in het Wormhouts ‘niet geknede stukjes in het brood’. Bij de Pekkel in Kassel noemt boer Demol la mairie in z'n taal 't wet(h)uus. Deschodt heeft een mooie schuur met strodak en kaleien meuren (muren van klei, lemen muren). Westvlamingen kennen, meen ik, uitsluitend kliete, en gebouwen ‘van plak en stak’. Natuurlijk mogen het niet zulke muren zijn als ze in Millam spreken van mann lik meuren. 't Krieuwelt (h)ier van 't wied, is nog gewoon Winnezeels, al zal het in de algemene taal hebben moeten wijken voor krioelen in deze betekenis. De Broekkerkse sekretaris die in z'n mooie Groen Hof woont, heeft geen last van een van de eerste dialektwoorden uit de ABN-gids van Paardekooper, nl. aardeweg, hij zegt gewoon landstròte (landweg). Als ik het goed voorheb hebben alle
Westvlamingen het over hun knoezel, en Steenvoordenaars gebruiken keute als ze hun enkel bedoelen, maar zowel in Volkerinkhove als in Millam is het rechte woord enkoluwe, met de klemtoon op en. De Vries verklaart enkel uit het Latijn angulus (hoek): zo zou enkoluwe zeker dichter bij z'n oorsprong staan en... ouder zijn, het staat in elk geval dichter bij het ABN als de andere streekwoorden.
U krijgt nu een paar zinnen met een niet Belgisch-Vlaamse, maar algemeen Nederlandse struktuur: ze komen uit Steenvoorde, van J. Tillie natuurlijk. Het gaat om een hondje: ...om z'n stertje of te doen snieën (niet: te doen ofsnieën, d.i. af te laten knippen). Ik zou willen weten o't er platsen gegeven zoen moetn zien (d.i of er plaatsen gegeven zouden moeten worden). Ze zoen ulder nat lòtn maakn. En dit komt uit Volkerinkhove, Vrouwmoeder Monsterleet, die de volgende zin uitsprak) De men die 'n op moest vrage, (nl. de man die hem moest overhoren). A. Demedts bevestigt me wat F. de Brabandere al meegedeeld had, nl. dat schemeren ook voorkomt in Sint-Baafs-Vijve, b.v. schemeren tussen de korenhalmen. Van hem verneem ik ook dat Herman Teirlinck in Beersel op een plaats woonde die Uwenberg heet, precies zoals de zijheuvel van Kassel. l.v.m. die wegvallende w is het vreemd dat J. Tillie in z'n streektaal niet zegt vroed (verwoed) maar vergoed van kolleire b.v. Is dat hetzelfde verschijnsel misschien als bij het Millamse orvel voor orgel, maar dan omgekeerd, en met de w i.p.v. met de v. Praktisch alle Frans-Vlamingen zeggen toch ook terve (tarwe). Vreemd genoeg zegt Tillie doorgaans woonsdag en niet oensdag.
J.P. Hoebee uit Oaklands-Park (Zuid-Australië), onze verste korrespondent, gaat in op dat zoot'che van de vorige keer, waarvan hij vermoedt dat het een zootje vis zou kunnen zijn. Ondertussen wordt Batiche in het gelijk gesteld door andere Duinkerkenaars die bevestigen dat zoentje er, ook bij Franssprekenden, nog levend is in de betekenis van kusje.
Als iemand in Millam zegt: 't is lang elleen' (lang geleden), dan antwoordt de een of andere guit wel eens: lang elleen is e wissel (een wezel heeft lange lenden: leen = lenden). Als er in Borre sprake is van lang leven, antwoordt iemand als Germain Derue:
van klòre leevn je komt oed
(oed = oud)
van klòre beedln je komt stoet.
(stoet = stout)
Dat klare is algemeen Westvlaams, en betekent iets als: alleen maar dat, zonder meer, puur. Zo bestaat er bij ons een toespeling op ‘oud’. Hij is oed (oud), ja, hij is van klaar oet (hout).
Als iemand in Steenvoorde aan een kwajongen vraagt: hoe is je naam? Dan kan het gebeuren dat die antwoordt (of antwoordde):
bachten m'n knien
vo twee santiem je meugt ze zien
Naam is dan waarschijnlijk een geval van voorvoeging bij aam of haam, en betekent: de holte achter de knie. Verdam brengt het in verband met ham, en zegt dat het achterschenkel betekent, vooral bij dieren...
Ik wil sluiten met een volksgebed, opgenomen uit de mond van Lèèntje uit Millam, die nu in Broekburg woont. Het is meteen al een aanwijzing hoe de schrijftaal in Frans-Vlaanderen er voor kort nog uitzag,