Fietsbel (1967) door Roger Raveel.
en op onszelf, dan blijft de kunst van Raveel overeind, als bekwame erfgenaam van wat Claus de ‘patsers’ noemt van het Groot-Nederlands verleden: kunstenaars met een kijk op de schoonheid en ellende van de werkelijkheid en met een feilloze feeling dit gestalte te geven in beelden, die barsten van understatement. De kracht van beide ligt in de zinvolle beperking: ‘alleen de dingen die ik kende, waarmee ik vertrouwd was, die ik op hun werkelijkheidswaarde had betrapt, konden vrij van extra-picturale esthetiek en van bleek romantisme door mij benaderd worden’, zegt Raveel. En daarmee is de kous af ten aanzien van die eeuwige, hem gestelde vraag, waarom hij blijft wonen in dat kleine Oostvlaamse dorp, te Machelen-aan-de-Leie, waar toch zichtbaar is dat hij zich niet meer verliest in Permeke-achtige landschapsdramatiek. Hij zegt: ‘Waar kan men beter het infiltreren van het moderne leven gewaarworden dan in een dorp op het platteland? In de stad wordt alles onmiddellijk geïntegreerd, ziet men niet zo scherp de isolerende en tevens contrasterendbevreemdende werking van de publiciteit, het benzinestation, het beton, de auto, enz. Aan de andere kant blijf ik ervan overtuigd dat ook het gras, het koren en de koe nog moeten gezien worden. Wat de gewone man van het leven maakt, dat boeit mij.’
Hoe ver is hier kunst van de heroïek van dat overstijgend moment, waarop de kleinheid van het dagelijkse gedoe vergeten is ten behoeve van spiritualiteit, grandeur, katharsis. Kunst is hier de gevoeligheid waarmee iemand in zijn eigen kleine realiteit staat, en het ziet, beleeft, en durft uitspreken: de ‘présence binnen het kosmisch verband van het schilderij’. Dat is de aanwezigheid van de op de rugzijde geziene persoon, die de vader is, dat is de reeds aanwezige mens, waarop zich de refleksie van de jongere afzet, die zich afvraagt waarheen hij zal gaan. Raveel houdt zich bezig met die refleksie... als een filozoof, maar zonder de filologische, etymologische, teologische of wat dan ook kennis, als een mijmeraar van de kouwe grond, van de achtertuin, die beschouwt wat er is en zich afvraagt waarom en waartoe het er is. En waar hij het niet volledig ziet en begrijpt, plaatst hij een leeg vierkant in zijn schilderij: een plek waarin alles open is, die kan worden ingevuld met de notities van het moment of die leeg kan blijven, al naar gelang: ‘Vandaar ook de leegte in vele van mijn schilderijen, het afsnijden van het gebeuren op het doek, het integreren van een spiegel, het aanhechten aan reële voorwerpen’.
Raveel wil ook de mensen kreatief konfronteren met het schilderij: hij wil via zijn kunst hun omgeving aantasten en misschien verhelderen. Daarom zie ik niet goed of ik in spiegels kijk, in doorkijken of leegten; is het de werkelijkheid ginds, of de reflektie van hier?
Een heel museum vol Raveels, dat geeft een gelukkigmakende tentoonstelling. Een bijna kompleet overzicht van de inmiddels beroemde kunstenaar uit Machelen-aan-de-Leie, en dat betekent schilderijen vanaf 1952, tekeningen en gouaches, bladen grafiek en objekten, te beginnen met
Man op de rug gezien (katalogusnummer 1) tot en met
Twee beschilderde betonpalen (katalogusnummer 122), dat laatste uit 1968; daar tussenin de hele rijkdom
Hoe vind je mijn schilderijtje; voordelig gekocht? (1967) door Roger Raveel.
aan kleurrijke, geverfde - echt geverfde, met verf gemaakte - beelden van tuinen, muren, mannen met petten, karretjes, betonpalen, gras, portretten van vader, bloemen en doorkijken en de herinnering aan het doodsbed van moeder. En dat met de openhartige titels, de duidingen van zijn bewonderende kritici, met de verrukkelijke poëzie van Hugo Claus, met de aanwezigheid van de kunstenaar, de simpatieke, die zijn vrienden kent als de bloemen in zijn tuin of omgekeerd, en er in ieder geval een zorgvuldige omgang mee onderhoudt, ongekend in een tijd van snelle massafikatie; Karel Geirlandt houdt de inleiding en de kunstenaar praat over zijn vader, die zo vaak - van achteren gezien - figureert in de schilderijen. Persoonlijk, genant-persoonlijk, stalt een kunstenaar zijn hele hebben en houden uit in een museum. Wat een waanzin en wat een geluk: hoe zijn vader staat bij een onbehouwen karretje met fietswielen, en wat vervoert hij? Zijn tuin in Machelen: ‘tuin en lente. Het seizoen heeft de muren met zijn groen belegerd en bezet’. De man aan de schutting, die vader is en plast tegen de muur en het groen, omdat hij het niet kan laten...
Raveel's werken zijn poëzie en omgeven met gedichten; hoe kan men erover schrijven, die verleiding om er poëzie aan toe te voegen, hetgeen nagenoeg onmogelijk is.
In 1966 beschilderde Raveel de gangen van het kasteel Beervelde en maakte die kale krochten tot een