kern van het repertoire van het Nederlands Danstheater. Men zou er overigens niet goed aan doen het werk van die drie koreografen over één kam te scheren. Wanneer de gelegenheid zich voordoet dat ‘Dualis’ van Hans van Manen - of zijn jongste ballet, een pas de trois ‘Untitled’ waarin Van Manen volstrekt andere estetische en vormtechnische normen schijnt te beproeven - en de nieuwste aanwinsten uit de recente scheppingsarbeid van de Amerikaan Glen Tetley voor het repertoire van het Danstheater - ‘Mythical hunters’ en ‘Circles’ - op het programma van dezelfde voorstelling vigeren, zal de oplettende toeschouwer de elasticiteit van het begrip ‘modern’ zonder veel moeite gewaar worden.
Hans van Manen gaat aanzienlijk verder in zijn streven naar een zo groot mogelijke autonomie van de dans als beweging in en door zichzelf. In ‘Dualis’ heeft hij de relatie van de dans met de hem krachtens allengs verblekende tradities omgevende of overwoekerende ekspressies als muziek en toneelbeeld losgelaten. De ‘Muziek voor snaarinstrumenten slagwerk en celesta’ van Béla Bartók, het toneelbeeld van Jan van der Wal en de bewegingskompositie van Van Manen hebben elk hun eigen vorm en sfeer; ze verdringen elkaar niet, storen elkaar al evenmin, gaan soms eigen wegen, maar harmoniëren merkwaardigerwijze toch. De illustratieve samenhang tussen dans, scène en muziek heeft Van Manen overwonnen en in ‘Untitled’ heeft hij ook de suggestieve en associatieve bindingen losgelaten, radikaler en rigoureuzer dan ooit tevoren, want zelfs de naamgeving of het motto boven de choreografie is verdwenen. Zover zijn Butler en Tetley nog lang niet als scheppers van de moderne dans. Waarschijnlijk is dat mede verklaarbaar met een verwijzing naar de sterk teatrale gerichtheid die hun balletten kenmerkt. En in het traditionele teater behoren de daartoe geëigende ekspressies nu eenmaal met elkaar in relatie te staan. De mate van onderlinge afhankelijkheid is van invloed op de intrinsieke waarde van elke bijdrage, de visuele zowel als auditieve. Nu heeft het stiefkind van het teater, de dans, die steevast de meest illustratieve en minst zelfstandige rol in het geheel van de handeling speelde, zich geleidelijk aan geëmancipeerd tot een eigen autonomie. Deze ontwikkeling is ook in het jongste werk van Glen Tetley bemerkbaar, maar het vermoeden is gewettigd, dat hij de dans van het ene uiterste - zijn illustratieve plastiek - naar het andere - zijn virtuoze techniek - verlegt. Want Tetleys recent door het Danstheater op het repertoire genomen balletten - ‘Mythical hunters’ en
‘Circles’ - tenderen in vrij opvallende mate naar sportieve en zelfs atletische krachtmetingen. De estetiek van de dans kan dan weleens een diskutabele zaak worden, vooral wanneer de koreograaf in zijn streven naar verzelfstandiging van de beweging scènisch en muzikaal een geforceerd aandoende distantie zoekt, wat in ‘Circles’ bijvoorbeeld leidt tot een behandeling van de gelijknamige liedcyklus van Luciano Berio, die met de oorspronkelijke opzet van de komponist niet meer strookt. En omdat het toneelbeeld en de kostuums het sportieve karakter van ‘Circles’ aksentueren - in de cirkelkonstruktie die op het toneel is opgehangen herkent men het vignet van de Olympische Spelen en in de met startnummers versierde kostuums turnkleding - ontkomt men niet aan de indruk, dat Tetley er een Olympisch nummer van gemaakt heeft, wat volstrekt niet strookt met de lyrische muziek van Berio en de gedichten van Cummings.
Het Nederlands Danstheater heeft verder nog een problematische pas de deux van Frans Vervenne op het repertoire genomen, een vormloos geheel, ook wat betreft de zogenaamde klankkollages van Anton Kothuis, die een uiterst gewilde indruk maken. Benjamin Harkarvy heeft bij Mahlers ‘Lieder eines fahrenden Gesellen’ een geparfumeerd ballet voor negen danseressen gemaakt, dat de lyriek van de muziek in het larmoyante trekt, mede door de zoetelijke belichting. Beter lukte ‘Negen bewegingen’ van Käthy Gosschalk bij de variaties op een tema van Haydn van Brahms. Maar ook hier wordt er weer een sfeer gesuggereerd, die nogal romantisch aandoet en die niet strookt met de progressieve stilistiek van het Nederlands Danstheater. Als openingsballet zal ‘Negen bewegingen’ het ondanks zijn wat zwakke, weinig persoonlijke struktuur wel doen, vooral omdat het onmiskenbaar muzikaal gezet is.
Van Peter Darrell, Engelse choreograaf en direkteur van het Western Theatre Ballet, heeft het Danstheater ‘Jeux’ op het repertoire genomen, een divertissement met wrange trekjes, waarin de oorspronkelijke zetting van Nijinski nog maar gedeeltelijk herkenbaar is. Wanneer het waar is, dat Debussy na ‘Jeux’ van Nijinski gezien te hebben, het samengaan van zijn muziek en de dans met de vraag ‘Waarom?’ afdeed, zou hij zich na het zien van wat Darrell bij zijn tintelende, glinsterende klanken gezet heeft waarschijnlijk niet anders uitgelaten hebben.