‘Zelfportret,’, Albert van Dyck (1936).
‘Groep kinderen’, Albert van Dyck (1930).
sterke persoonlijkheid, schitterend geslaagd, maar die bepaling is op zichzelf enigszins misleidend: ongetwijfeld heeft het landschap op hem ingewerkt, maar het heeft stellig niet zijn beste werken geïnspireerd. Het zwaartepunt van zijn oeuvre ligt in zijn jongens- en meisjesfiguren, in die voortreffelijke, uitgepuurde tekeningen van boerenkinderen waarin hij het lichtende principe van Ingres zo feilloos toepaste: ‘tekenen is weglaten’.
Wat is, tenslotte, de wereld van Albert Van Dijck geweest? Wat heeft hij, gekonfronteerd met de oneindige diversiteit van ons land en ons landschap, besloten uit te beelden? Veulens en jonge mensen. Het begin des levens, de fantastische prelude van ons bestaan. Noem hem een animist, een intimist, al wat men wil, want hij is moeilijk onder te brengen in een kategorie, in een school. Maar noem hem een schilder, een man die wat ons omringt - mensen en het landschap - gezien heeft door een sterk en zuiver temperament.’