muziek
Holland Festival.
In het kader van het twintigste Holland Festival heeft Bruno Maderna, specialist bij uitstek in zeer oude en zeer nieuwe muziek, voor het eerst zijn bewerking van wat algemeen als de vroegst bekende ekspressie van muziekdramatiek binnen de proporties van de operavorm wordt beschouwd, Monteverdi's ‘Orfeo’, gepresenteerd. Toen de leiding van het Holland Festival Maderna, die in het Nederlandse muziekleven een niet meer weg te denken aktiviteit van velerlei aard ontplooit, uitnodigde om ‘Orfeo’ te komen dirigeren, stelde hij als voorwaarde in dat geval een eigen versie te kunnen uitvoeren, omdat hij zich met de bestaande rekonstrukties niet zeer gelukkig voelde; ze zijn hem te klinisch-musikologisch; teaterman als Maderna is prefereerde hij een werkzamer, levendiger ‘Orfeo’. Deze produktie - de belangrijkste bijdrage van de Nederlandse Operastichting aan het Holland Festival en aan de Monteverdi-herdenking - heeft merkwaardige stilistische kontrasten tussen muziek en scène opgeleverd. Zo geniaal en sensitief Bruno Maderna's bewerking van de oudste uitgave van ‘Orfeo’ sfeer en muziekstijl van Monteverdi's tijd in een even sonoor als gedifferentieerd vroegbarok klankbeeld heeft gevangen, zo ver verwijderde de drukke, romantiserende allegorie, die de Parijse regisseur Raymond Rouleau, de dekorateurs Jean-Marie Simon en Rostilav Doboujïnski en de koreografe Ani Radosevic voor de scène bedacht hadden de voorstelling van de mitologische opera met simbolische en statische handeling, die Orfeo is. Bruno Maderna heeft zijn kritiek over de mis-en-scène dan ook niet onder stoelen of banken gestoken. Hij had zich een andere scène voorgesteld, minder druk, dramatischer, strakker, menselijker vooral. Maar de traagheid waarmee de leiding van het Holland Festival besluiten nam ten aanzien van de dramaturgische staf voor deze produktie heeft Maderna kennelijk te laat inspraak en invloed
verschaft bij de wijze van verwezenlijking van de opera, die hij bewerkt had.
De opzet van Bruno Maderna bij zijn bewerking van Orfeo was niet een zo getrouw mogelijke historische weergave met autentieke instrumenten te bereiken, maar om een Orfeo uit te geven, die met gebruikmaking van moderne mogelijkheden en middelen zijn blijvende muziekdramatische aktualiteit in de praktijk bewijzen kan. De historische rekonstrukties die er sedert de herontdekking van Orfeo zijn gemaakt blijken tal van praktische bezwaren en problemen voor de uitvoeringspraktijk op te leveren. Daartegenover heeft Maderna een Orfeo willen stellen die in elk teater zowel door de musici als door de zangers gerealiseerd kan worden. Maderna's kennis van en respekt voor de oude muziek is een garantie gebleken voor een bewerking die de geest noch de ekspressiviteit van Monteverdi's Orfeo geweld aandoet. Zijn geniale vaardigheid als instrumentator waarborgde bovendien een partituur, die technisch zo is ingericht, dat zijn bruikbaarheid even optimaal is als het muzikale effekt. Maderna heeft het orkest niet alleen met personeel (76 musici) maar ook met bijzondere klankkleuren uitgebreid. De symfonische bezetting bestaat uit een grote groep strijkers waarin het diepsonore timbre van de vele altviolen en celli opvalt, uit dertien houtblazers, tien koperblazers, tokkelinstrumenten (klavecimbel, harp, mandoline en gitaar), enkele slaginstrumenten (waaronder klokkenspel en celesta) en een positief. Uit deze fleksibel ingezette instrumentale eenheid straalt een verscheidenheid aan klankkleuren, die menigmaal overrompelt, zowel in de autonome aanwending (in de sinfonia's en ritornellen bijvoorbeeld) als in de begeleiding van de zangstemmen. De individuele klankkleuren voor de dramatische personages en voor de scènische situaties zijn meesterlijk van vorm en sfeer. Het gebruik van een in Monteverdi's tijd nog volstrekt onbekend instrument als een klarinet bijvoorbeeld heeft Maderna op het juiste moment magnifiek geïntegreerd. Het Utrechts Symfonie Orkest heeft deze
muziek voortreffelijk gespeeld: vooral de strijkers bereikten een klankintensiteit van grote zeldzaamheid. De koren zijn van zetting en stemming schitterend in balans gebracht met de instrumentale muziek. Het Nederlands Operakoor zong ze even sonoor als ekspressief.
Bij zoveel klankschoonheid was men niet zelden geneigd de ogen te sluiten voor de bont uitgedoste beweeglijk heen en weer lopende of huppelende schare figuranten in de piste van teater Carré te Amsterdam, merendeels dansers van het Nationale Ballet. De blik kon ook afdwalen naar Bruno Maderna, die het terzijde van de piste opgestelde instrumentale en vokale ensemble dirigeerde met een gebaar, wars van de nonchalante beweeglijkheid op de scène, maar geïnspireerd door een brein en een blik waaraan niets leek te ontsnappen, een gebaar van simpele, doch geniale slagtechniek. De overlevering heeft de teaterpraktijk weinig nagelaten met betrekking tot de dramatische en scènische stijl uit Monteverdi's tijd. Voor een historische rekonstruk-