Ons Erfdeel. Jaargang 11
(1967-1968)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| |
steden van frans-vlaanderen
| |
[pagina 142]
| |
Zo zag de Sint-Elooiskerk er vóór de oorlog uit.
Naast de Sint-Elooiskerk ligt een mooi stadspark.
een kampagne om de wet-Ribot (1908) op de onvervreemdbaarheid van het gezinsbezit te doen aanvaarden. Hij hielp ook andere wetten erdoor te krijgen die mijlpalen waren in de sociale vooruitgang, zoals die welke de kinderarbeid beperkten en hulp voorzagen voor zwangere vrouwen. Dat hij o.m. een vriend was van priester Daens werd in het vorige nummer van O.E. nog belicht.Ga naar eind(1) Hij kwam ook verschillende keren persoonlijk in kontakt met Gezelle. ‘Last but not laest’ was hij een overtuigd Vlaming en kwam herhaaldelijk in het parlement op (1902, 1910 en 1919) voor onderwijs van het Nederlands in Frans-Vlaanderen.Ga naar eind(2)
Deze man die als priester vertegenwoordigers van vele strekkingen rond zich wist te verenigen, moest wel een sterke herinnering nalaten in de stad waar hij vanaf 1914 tot zijn dood burgemeester was, want naast het monument - al in 1929 door zijn opvolger Bonte ingehuldigd - hebben we ook een Boulevard Lemire en een ‘Fondation Lemire’, die zich tot doel stelt zijn werk voort te zetten.
●
Wie sporen uit een verder teruggaand verleden wil zoeken zal echter ietwat in de kou blijven staan, en dit is ook een verklaring voor de kleine aantrekkelijkheid van Hazebroek voor de doorsnee-toerist.
De plaats kwam nochtans al in 1336 in het bezit van een Keure, van toepassing op de ‘Maerct van Hasebrouc’ (dus de stad en het territorium ervan afhangend), een dokument van 150 artikelen dat - helemaal zonder orde en kennelijk gegroeid uit de praktijk - diverse voorschriften over verkoop van wijn, bakken van brood, slachten, het afleggen van de eed, de avondklok, de regeling van de prijzen en noem maar op, behandelt.Ga naar eind(3) Na nog twee andere keuren verkregen te hebben, nl. in 1613 en in 1712, won de plaats definitief aan belangrijkheid toen het in 1790 arrondissementshoofdplaats werd bij de nieuwe verdeling van het territorium door de eerste republikeinse regeringen. Een tiental jaren later, in 1801, brandde het in Vlaamse Renaissance-stijl opgerichte stadhuis met belfort van 1589, dat midden op de markt stond, uit, hetgeen de toenmalige overheid de gelegenheid bood ‘groot’ te zien en ervoor in de plaats - daar waar vroeger het klooster der Grijze Zusters en de ‘Lynwaet Halle’ stond - vanaf 1807 tot 1820 het huidige protserige gebouw in Empirestijl door ene Drapier te doen oprichten. Met zijn twaalf zuilen en zijn fronton detoneert het sterk in stad en streekGa naar eind(4). De achterkant ervan werd vóór een paar jaar, na de afbraak van de aanpalende gevange- | |
[pagina 143]
| |
nis, geheel verbouwd en verleent die kant van het stadhuis een frissere aanblik.
Achtereenvolgende gemeentebesturen, eerst onder burgemeester Kain (1868), later onder Degroote (1895), hebben zich beijverd om 't voormalige kollege der Augustijnen uit 1616 in zijn oorspronkelijke staat te herstellen. Ofschoon de restauratiewerken ietwat té opvallend zijn blijft dit gebouw een mooi voorbeeld van Vlaamse Renaissance, zoals die in de streek meer te zien is en waar namelijk de Antwerpse invloeden (denk aan de Oude Beurs te Rijsel) sterk opvallen.
De hogere rechtervleugel is nu feestzaal waar ook rondreizende en plaatselijke groepen toneel brengen, het middenstuk en de rechtervleugel herbergen het museum. Het is jammer dat dit museum niet op wat regelmatiger uren toegankelijk is, want naast een bescheiden kollektie oud-Vlaamse meesters en wat 19e-eeuwse Fransen, zijn hier ook nog een oude Vlaamse keuken en de oude refter der paters te zien, samen met voorwerpen die de plaatselijke heemkunde illustreren. En vergeten we een autentieke Hazebroekenaar niet te vermelden: Nicolas-Jozef Ruyssen (1757-1826), een schilder die onder Georges III tekenleraar van de Engelse prinsessen was en waarvan hier doeken, tekeningen en koperdrukken (naar Rafaël) tentoongesteld worden.Ga naar eind(5) En tenslotte nogmaals een herinnering aan Lemire: in een schild in de voorgevel staat gegrift dat onder zijn burgemeesterschap het gebouw in 1921 nogmaals hersteld werd van de oorlogsschade.
Op vijf minuten gaans staat het derde en oudste overblijfsel uit het verleden dat Hazebroek ons te bieden heeft: de Sint-Elooiskerk. Ze was tot na de oorlog de enige parochiekerk van de stad en is nog geheel naar de afmetingen van het vroegere ‘dorp’; ze stamt trouwens uit het einde van de 15e eeuw en werd van 1520-55 vergroot, waarbij een slanke toren van 85 meter hoog gebouwd werd. Hiervan is alleen de basis overgebleven: de spits - op oude afbeeldingen is te zien dat ze leek op die van Steenvoorde of Hondschote - is na de jongste oorlog ingestort en er werd besloten ze nooit meer opnieuw te bouwen; er is nu een betonnen overkapping. Aan de hoofdingang staat - in steen gebeiteld - een merkwaardige Franse en Nederlandse inskriptie: het herinnert eraan dat de Noordnederlandse heer Jacques Marie Corneille Mynlieff van Haesebroeck aan de stad een karillon schonk, ter nagedachtenis aan het omkomen van zijn zoon Johannes Gerardus in een koncentratiekamp bij Bremen in 1944, alsook aan alle mensen die - ongeacht de nationaliteit - in de laatste oorlog de dood vonden. Met deze 35 klokken tellende beiaard toonde de heer Mynlieff niet vergeten te zijn dat zijn familie uit deze stad stamt - zijn naam is het beste bewijs ervan - en zodoende de wil tot uiting bracht een eeuwenoude brug te herstellen. Van zijn Hazebroekse voorouders, die we ook in het kasteel De Wallen vinden, vocht een zekere graaf Roland in 1189 tegen de Bulgaren in een of andere kruistocht en nadien vinden we nog burggraaf Johan die zich in 1302 - van zo vroeg stamt hun uitwijking - rond Wassenaar bij Den Haag ging vestigen en er het nog bestaande gehucht ‘Groot Haesebroeck’ stichtte. ledere 23 oktober, sterfdag van Johannes Gerardus, moet er een beiaardkoncert gehouden worden, alsook op iedere 31 augustus geboortedag van prinses Wilhelmina.
Het mooie aanbod van de heer Mynlieff werd in de gemeenteraad van Hazebroek begin september 1954 aangenomen en, na sub-prefektorale goedkeuring, werd het klokkenspel feestelijk ingewijd op 5 juni 1955. Beroemde beiaardiers traden hierbij op en ook de toen achttienjarige Rejan Bogaert uit Hazebroek zelf beklom, na zich een vlugge omschakeling van pianiste tot beiaardierster opgelged te hebben, de toren om haar pas aangeleerde kunst uit te oefenen.
Toen op 31 augustus het eerste beiaardkoncert gehouden werd, was radio Kortrijk ter plaatse en men kon via de eter uit Hazebroek het Wilhelmus, Wien Neerlands Bloed, Piet Hein en andere frisse Nederlandse liedjes horen. Het was toen dat André Demedts, als direkteur van de Gewestelijke Zender, vraaggesprekken afnam in het Nederlands, en na een paar woorden van burgervader Desbuquois, twee schepenen aan het woord liet die zich verrassend goed uitdrukten in onze taal. Ook het diensthoofd van het gemeentebestuur bleef daarbij niet achter. Wat de milde schenker mede ter harte moet hebben gegaan, bleek uit een verklaring aan een korrespondent van ‘De Tijd’: ‘De grootste betekenis van de beiaard ligt in het herleven van de Nederlandse taal in Frans-Vlaanderen’. In het stadhuis ligt de tekst van de overeenkomst die gesloten werd tussen de burgemeester en de schenker. Lezen we niet, naast alle hierbovenvermelde kondities, de volgende onthutsende voorwaarde: ‘...aux condictions suivantes... assurer le jeu automatique du carillon... tous les temps que le pays dont Hazebroek fait ou fera partie, vivra en paix avec la Hollande’. Wat moeten we het meest hierin bewonderen: de sekuurheid | |
[pagina 144]
| |
Vlak naast de Sint-Elooiskerk staat het woonhuisje van Lemire.
Als men zich de moeite getroost door de struiken te kruipen kan men achter op het monument van Lemire dit opschrift lezen.
waarmee de schenker het gebruik van zijn klokkespel omschrijft of... zijn vooruitziendheid? Maar we moeten het interieur van de kerk ook een blik gunnen. Voor ze te betreden door een zijdeur aan de noordkant, nog even kijken naar een fraaie kollektie metserstekens die kenners hiervan moet doen likkebaarden: er is o.m. een dubbele adelaar en, schetsmatig, een meer dan levensgrote Vlaamse leeuw; die tekens werden trouwens in 1928 ontdekt bij restauratiewerken. Binnen is het uitermate donker: de koster weet u te zeggen dat dit te wijten is aan de nieuwe - overigens zeer mooie - glasramen die hier een paar jaren geleden geplaatst werden en waarvan de donkere tinten niet afgestemd zijn op het al niet zo heldere interieur. Hier is een beeld van O.L.V.-van-Zeven-Weeën uit 1680 te zien en een doopvont uit de 18e eeuw. Vlaamse teksten zijn in overvloed te vinden: onder twee heiligenbeelden (Cornelius en Rochus), op een balk uit 1497, onder twee schilderijen en verder op mooie grafstenen van Ludovicus Cleenewerck en Henry De Broere. Ook hangt hier een doek van Ruyssen.
●
We mogen dit overzicht van het oudste erfdeel van Hazebroek niet afsluiten zonder melding te maken van de nog springlevende personages die de reuzen zijn. Ze heten hier Tisje Tasje, Chatje Meurice, Thoria en Roland. Bij alle ietwat belangrijke feesten trekken ze uit; verleden jaar zagen we Tisje-Tasje en zijn vrouw nog te Noordpene bij de feesten voor de olijke volkse dichter, omringd door een Hazebroekse volksdansgroep en een muziekkapel in klederdracht. De reuzen worden zelfs ter plaatse gemaakt door het gezin Deschodt-Pattein die er al een hele reeks vervaardigden voor andere steden uit Noord-Frankrijk die er reuzen op nahouden.
Niet alleen de afbeelding van J.B. van Grevelinghe - zo was zijn echte naam - wordt nog rondgedragen, ook zijn talloze vertellingen gaan nog van mond tot mond, zoals trouwens bleek uit het voormelde feest waar een jongen van 12 jaar er enkele voordroeg.
●
Wie bijna helemaal in de vergetelheid dreigde te geraken is de Hazebroekse mystieke schrijfster Maria Petyt (1623-1677), tot wanneer A. Deblaere haar in een merkwaardige studie de bekendheid gaf die ze verdiende.Ga naar eind(6) In de aanvangsverzen van haar werk maakt ze gewag van haar Hazebroekse vader, haar geboorte en haar prille jeugd tot haar 11 jaar in deze stad, waarna ze naar een | |
[pagina 145]
| |
klooster in St.-Omaars gestuurd werd, later naar Rijsel, leper en Gent. Haar werken werden in Gent uitgegeven.
Hazebroek is ook een aantal Rederijkerskamers rijk geweest. Die van Sint-Anna, uit 1526, is wel de meest bekende hiervan, en ook de meest taaie, want na de opheffing in 1789, herleeft ze in het Republikeins jaar VIII met als spreuk ‘Eendracht baert maegt’. Haar laatste vertegenwoordiger van enige betekenis was Van Reichem die in 1854 overleden moet zijn en waarvan Taverne de Tersud schrijft: ‘Le dernier chant des rhétoriciens d'Hazebrouck a été celui d'un poète de talent, de plus illustre de tous, Van Reichem, peintre en bâtiments, mort il y a 36 ans, vrai type du poète-ouvrier qui, son labeur terminé et son pain gagné, jetait ses inspirations de la journée dans des vers couronnés.’Ga naar eind(7)
De Tersud betreurt bij deze gelegenheid ook de teleurgang van het Vlaams in de streek - hij schrijft dus in 1890 -, maar zó vlug bergaf als hij het voorspelt zal het wel niet gegaan zijn. Toen wij bij diverse gelegenheden in Hazebroek rondkuierden, hebben we mentaal een telling gehouden van wie spontaan op straat en in openbare gelegenheden zich van de oorspronkelijke streektaal bediende en kwamen op basis van een 300-tal personen tot de bevinding dat 20% dit nog doet. Dit percentage (nota bene gunstiger dan in soortgelijke omstandigheden in Brussel) moet wat hoger liggen wat het gebruik binnenshuis betreft en kan nog vermeerderd worden met een aantal dat Vlaams verstaat, wat - nogmaals naar persoonlijke bevindingen - niet te onderschatten is. ●
Het huidige Hazebroek heeft zich als een poliep vanuit de oude dorpskern langs de uitvalswegen gevormd. Achter de huizenrijen liggen vaak nog braakliggende gronden of wordt landbouw bedreven; op niet minder dan 400 m. van de Grote Markt - in de richting van het kanaal - kan men nog koeien horen loeien. Het terrein aan dit oude kanaaltje (1564) dat deel uitmaakt van een kanalensysteem met geringe diepgang dat een verbinding met de Leie vormt en in Hazebroek doodloopt, (waar het niet meer gebruikt wordt en zelfs gedeeltelijk gedempt werd) bepaalde in beslissende mate de eerste industriële ekspansie. Hier staan nog drie oude tekstielfabrieken waar jute en vlas verwerkt wordt. Hier staan ook de oudste arbeiderswoningen lage huisjes in grauwe straten zoals men er zoveel ziet in het ‘Noorden’, uiterlijke tekenen van een armoedig proletariaat. Deze industrie is sterk marginaal en één van deze bedrijven sloot al in 1959 zijn deuren.
Een andere peiler van de ekonomie was voor Hazebroek het feit, een knooppunt van spoorwegen te zijn; gelegen aan het kruispunt van de lijnen Parijs-Duinkerke en Rijsel-Kales, met hierbij nog een uitloper naar Poperinge en een smalspoor naar Bergen-Hondschote. Die laatste twee trajekten vielen echter weg, waaronder - ondanks ‘Europa’ - een drukgebruikte grensoverschrijdende lijn en ook het arsenaal van de S.N.C.F. dat bij deze bedrijvigheid betrokken was, verloor in 10 jaar 9/10 van zijn personeel. Het zoeken was dus voor een agglomeratie die ernaar streeft op 20.000 inwoners te komen en te blijven, naar nieuwe werkgelegenheden, om niet - tussen Duinkerke en Rijsel - een pendelstad te worden. In deze zijn de bemoeienissen van burgemeester Desbuquois ten dele geslaagd: in de nieuw opgerichte industriezone zijn al bedrijven voor fietsen, motoren en bouwpanelen gekomen en men hoopt er nog meer te zullen aantrekken. Dit verschaft aan de niet- of half-geschoolde werkkrachten van Hazebroek werk ter plaatse, wat echter niet belet dat volop geschoold personeel en intellektuelen moeten pendelen. Een recente studie door de Société de Géographie de Lille aan dit onderwerp gewijd, kwam tot de konklusie dat beide pendelbewegingen (in- en uittocht) tot een evenwicht kwamen rond het getal 850.
Maar Hazebroek heeft nog een andere taak, namelijk die van streekcentrum. Die neemt het zeer ernstig op, ondanks het feit dat de stad in 1926 - ten gevolge van de besparingsmaaregelen van Poincaré - haar titel van onderprefektuur verloor ten voordele van Duinkerke, dat het overigens al was voor zijn gebied (een straat herinnert nog aan deze vergane glorie). Maar Hazebroek behield als hoofdplaats van het kanton, het kantongerecht. Verder zijn er heel veel scholen, zowel in de officiële als in de vrije sektor, er is het ‘Lycée des Flandres’ (A. Deveyer is er leraar en R. Victoor onderwijst er Nederlands), het College St.-Jacques met een landbouwafdeling die nu autonoom geworden is en in moderne gebouwen ondergebracht is (E.H. Depoers is hier de mentor van), nog een Rijkslandbouwschool, een Muziekschool, plus natuurlijk alle lager en lager middelbaar onderwijs. Ook het kleinseminarie mogen we niet vergeten; alleen al omdat daar Nederlands onderwezen wordt door E.H. Vandendriessche, die hier aansluit op een oude traditie, in 1869 ingezet door E.H. Dehaene.
De stad nam na de tweede wereldoorlog | |
[pagina 146]
| |
Een ietwat ongewoon gezicht op Hazebroek: het kanaaltje waarrond de eerste industrie zich vestigde.
Aan de voormalige Paardemarkt staat het gerestaureerde Kollege der Augustijnen.
Iedere maandag is er een drukbezochte markt.
een grote ontwikkeling aan de overzijde van de spoorweg, waar de wijk ‘Nouveau Monde’ ontstond met zijn vele H.L.M.'s, afgewisseld met laagbouw, hier is ook een nieuwe kerk gebouwd, waar kan. Lescroart pastoor is (zoals U ziet: een stad vol met vertrouwde namen, ja zelfs oude vrienden).
De funktie van streekcentrum weerspiegelt zich vooral op landbouwgebied: naast de reeds vermelde scholen is er een opmerkelijke jaarlijkse landbouwbeurs die de hele Grote Markt in beslag neemt en ter gelegenheid waarvan wedstrijden en feesten georganiseerd worden.
De ‘pulchrum ac populosum municipium’ waar Sanderus het in zijn beroemd werk over heeft, heeft haar belofte gehouden ondanks tegenslagen op administratief en industrieel gebied: te zijn de hoofdstad van Binnen-Vlaanderen, een aantrekkingspool van dit Houtland dat met zijn vele dorpen waar de tijd bijna stilstaat, een dynamische kern nodig heeft. Dat het bij die dynamiek zijn Vlaamse tradities - ook de taal - niet vergete kan een wens zijn die wij van onze kant kunnen helpen vervullen. Wij denken hierbij aan het aanknopen van kontakten met Vlaams-Belgische of Nederlandse steden van gelijk niveau, zoals trouwens burgemeester Desbuquois in een TV-uitzending over Frans-Vlaanderen als wens uitdrukte, voorafgegaan of gevolgd door uitwisselingen van verenigingen en van de mensen zelf. Intussen zijn een aantal onder ons al die weg opgegaan... |
|