erappels kunnen opvangen, maar in de buurt is ook vartige erappels bekend. De Bo kent het als vortig, maar Gezelle citeert twee Zuidvlaamse dorpen als vindplaatsen ervan in z'n Loquela: Vleteren en Zerkel. In Zerkel werd het zinnetje opgetekend: ‘vartig hooi is ma goed om up de messepit (mestput) te smijten.’ Nu weer een ‘mooi’ woord. Toen Maurits Bammez in Buisscheure ons z'n oude Nederlands-Franse katechismus cadeau gaf, zei hij: ‘'t en is geen overdek mè dran’. Overdek met de klemtoon op dek, betekent vanzelfsprekend ‘kartonnen boekomslag’; zo'n sprekend woord hoeft eigenlijk geen verklaring. In het vorige taaltuintje sprak ik m'n verwondering uit over het gebruik van oever in Frans-Vlaanderen. Uit de artikelen van Ad. Sagary in Journal des Flandres, ‘Souvenirs et anecdotes’, heb ik het woord kunnen oppikken als gebruikelijk in Warhem, waarover deze interessante anekdoten handelen. En Desiderius Camel, een belangrijke dialektkenner uit de Westhoek in de vorige eeuw, heeft het opgetekend van een kollektie spreekwoorden en zegswijzen van de hand van Carnel in een van z'n zegswijzen. Ik heb namelijk met grote dankbaarheid een fotokopie toegestuurd gekregen van Dr. C. Sluijter uit Eindhoven. Hier volgt de leuke Frans-Vlaamse versie voor ‘van de regen in de drop’:
He volt van 't rat up 't waegewiel
(He moet je ‘ie’ uitspreken, rat is natuurlijk ‘rad’ en dyk ‘sloot’). Algemeen Nederlandse woorden in de Zuidvlaamse streektaal, woorden die in ons oostelijk Westvlaams zo goed als onbekend blijken, noteren we altijd graag. Nu hoorden we in de uitzending over Buisscheure en Nieuwerleet via Radio Kortrijk het woord brouwersgist (en drooggist) uitspreken door André Sonneville. In Belgisch Vlaanderen is onder Franse invloed jammer genoeg ‘biergist’ vrij mondgemeen.
Meteen komen we op het gebied van de uitspraak. Dezelfde Sonneville heeft bewezen dat Nieuwerleet even goed tot het n-etersgebied hoort als het Buisscheure van Marcel Devulder. De eerste had het over bekke (bakken), kieke (kijken) enz., Devulder over boere, gebruke enz. Vreemd vond ik dat Sonneville geen synkope toepaste in Lidderzele (Lederzele) wat wel gebeurt met Lèregem (Ledringem). A. van Poucke uit Bekegem (West-Vlaanderen) signaleert me dat zijn dorp ook Beechem uitgesproken wordt, en de Zuid-Westvlamingen weten allemaal dat Dadizele in de buurt verkort wordt tot Daizel of Deizel. Sint-Pietersbroek dat vrijwel verfranst is (niet ver van Broekburg) wordt door de Vlamingen uit de omgeving afgekort tot het leuke Spiebroek.
Om te sluiten weer een typisch Zuidvlaams klankwijzigingsverschijnsel, nl. de gedekte i wordt in veel gevallen als gedekte u uitgesproken. Het tegenovergestelde doet zich meer voor in het Westvlaams over het algemeen: stuk wordt stik, rugge wordt rik, put - pit. Een zeldzame keer zeggen we b.v.: begun i.p.v. beginnen. In Ekelsbeke heet Bissezele Bussezele, en zwijnen zijn er zwuns, twintig wordt er twuntiech, timmeren tummern. G. van Ryckeghem hoorde uit de mond van een vrouw bij Millam over de vroege pastoor: Enn wulde nie kestjoneern in 't Frensje; (‘Hij wilde niet overhoren in het Frans’.) In Rubroek onderging zelfs het bekende Westvlaamse Umlaut-geval bij ‘weten’ nl. ‘'kwit nie’ die verdere klankwijziging tot 'k wut nie. Carnel heeft dat ook waargenomen in Belle en elders: Weu'yet nie geloven, gao nao Cassel boven.
Weu'yet = wil je het. Verder ook: He wult den duvel op a kussen binhen. (Spreek a op z'n Engels uit, binhen = biengen, ‘binden’.) Ook de oe wordt soms uu: bluumpot (in Berten), blu(u)nkels (bloemkool in Buisscheure). En ik besluit met het olijke, maar weinig kristelijke gezegde door priester Carnel opgetekend: Me muut ouk oltemelts (‘soms’) a keisje doen brannen voo den duvel.
Beste dank voor alle op- en aanmerkingen of aanvullingen, vooral uit Frans-Vlaanderen. (Adres: Sint-Jozefskollege, Izegem.)