Ons Erfdeel. Jaargang 10
(1966-1967)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
de nationale sportKent u het verhaal van het grote kantoor waarin een kleine kachel stond? In de zomer was het er fijn, maar in de winter moest je een ijsheilige zijn om er te kunnen werken. Dat vonden de bedienden, hoe vroom zij ook waren, uiteineindelijk te bar en met stijve vingers tikten zij een brief naar hun oversten. Of het eventueel misschien mogelijk was, een grotere kachel te laten plaatsen, ten einde de verwarming te verbeteren en de produktiviteit van het personeel te verhogen? Zij verbleven in afwachting met de meeste hoogachting.
Het grote kantoor met de kleine kachel hoorde toe aan een officiële instelling. Dus kwam er na verloop van tijd een inspekteur en die begon allerlei opmetingen en berekeningen in verband met de warmtegraad en de omvang van het lokaal. Toen hij genoeg gemeten had, schreef hij een verslag en zond het naar de Hoge Overheid, die haar bril opzette en een ernstige studie over Kubieke Meters en Stookvermogen begon.
De dagen verliepen, de sneeuw viel eentonig neer, de rijm lag op de daken en de kleine kachel bloosde van schaamte omdat hij het grote kantoor niet warm kreeg. Eindelijk kwam het antwoord. En het was nee. Het reglement, de voorschriften, paragraaf zus en zo: het kón niet.
De bedienden in het grote kantoor bekeken elkaar en hun kachel, zij werden bleek en blauw, maar zij waren taai. Zij hielden turnoefeningen voor vingers en zij tikten een nieuwe brief, waarin zij vroegen of het lokaal dan eventueel misschien kon verkleind worden. Het was zoveel meter hoog en zoveel meter breed, er mocht dus gerust een brokje af. En toen...
Jawel. De zoldering is verlaagd, er is een valse muur gebouwd. Laat nu de winter maar komen. De kleine kachel kan het op z'n dooie eentje klaar spelen. | |
[pagina 108]
| |
Wij hebben dit niet zelf beleefd, wij hebben het alleen maar horen vertellen van ingewijden. En van ingewijden hoort men veel liegen. Toch kunnen wij het gemakkelijk geloven. Het klinkt zo echt. Het past zo goed in de visie die wij, na een vrij lang verblijf in België, op dit land hebben gekregen. Wij zijn er altijd van uitgegaan, dat men eerst en vooral moet zoeken naar de positieve dingen in deze wereld. Niet wat de mensen verdeelt, maar wat hen bindt, moeten wij trachten op te sporen en te belichten. Dàt is broederlijkheid, liefde, menselijkheid, dinges. Overal kan men opbouwend werk verrichten, overal is er wel iets overgebleven dat de mensen onderling verbindt. Daar hebben wij, sinds wij onder de Belgen leven, dan ook ijverig naar gezocht. Onze konklusie is, dat de mensen in dit land, over alle moeilijkheden heen, elkaar vinden in de nationale sport die plantrekkerij heet. Zij is het enige dat in België wérkelijk (bijna) planmatig gebeurt. Zij is de enige sport die door zóveel individualisten tegelijkertijd en in één enorm ploegverband kan worden gespeeld. Men doet het dan ook hartstochtelijk. De Nationale Maatschappij van Belgische Spoorwegen, die steunt op een traditie zo oud als België zelf, weet er wat van. Elke dag wordt door de ‘IJzeren Weg’ een legertje manschappen gemobiliseerd ten einde de treinkaartjes te knippen van reizigers die zich van punt A naar punt B willen begeven. Nu heeft de NMBS gezien, hoe in sommige landen de reizigers een ticketje kopen en dan gewoon, zonder gaatje, het spoor van de trein volgen. Zij heeft gezien hoe zwaar de lonen, pensioenregelingen, ziekteverzekering, kindertoeslagen en vakantietehuizen op haar budget liggen. Zij ziet ook al jaren de bodem van haar schatkist en zoekt naar alle middelen om de planken weer met een laagje goud te versieren. | |
[pagina 109]
| |
Reist de direktie van de NMBS te veel, zodat zij het eigen land niet meer voldoende kent? Doorschouwers van de volksziel geloven het stellig. Koelbloedig wierp de maatschappij zich in het eksperiment. Zij wilde de mogelijkheid van een ongekontroleerde toegang tot de treinen onderzoeken en koos daartoe twee proefstations, een in Gent en een in Luik. Daar mochten de reizigers zomaar naar de perrons lopen. In de treinen zelf bleef de kontrole bestaan.
In de eerste vijf maanden van het eksperiment heeft men in Gent negentig en in Luik honderd kaart-loze reizigers wegens ‘duidelijk bedrog’ geverbaliseerd. Tegenover die 190 overtreders, stond het vroegere jaarlijkse gemiddelde van 7 (zeven) in de kraag gegrepen joy-riders.
De IJzeren Weg heeft begrepen, dat het niet langer een gevecht tegen een stationsmisbruikje was. Het ging om een strijd tegen een nationale karaktertrek.
Zij die men kent onder de verzamelnaam ‘Belgen’ hebben sinds lang de naam ‘plantrekkers’ te zijn. In geleerde geschiedenisboeken en proeven tot psychologische verklaringen van volkseigenschappen, hebben wij daar al keurig uitgebeende beschouwingen over gesmuld. De Nederlandse professor De Vries Reilingh | |
[pagina 110]
| |
heeft er in zijn boek ‘België’ een syntese van gegeven, zo degelijk dat wij meteen ook een Noordnederlandse trek hebben mogen waarderen. (Hij trok zijn plan door zich te laten helpen door een Vlaamse historikus.)
Het plantrekkisme zou iets te maken hebben met de vele bezettingen en vreemde regeringen die dit land in de loop der eeuwen heeft ondergaan. Het zou hem zitten in de talrijke noodsituaties die de Zuidnederlander telkens opnieuw kwamen dwingen naar lapmiddeltjes en reddingsplankjes uit te kijken. Hij moest leren improviseren. Hij moest handigheidjes verzinnen om zich los te werken uit allerlei banden. Hij werd een onder- en ontduiker van beroep. Dat kruipt in je kleren. Dat zit op de duur in je ruggemerg en je bloedsomloop. Het tast je gevoel voor tucht en gehoorzaamheid definitief aan. Soms raak je zo onder de invloed, dat je op een autoweg geen witte streep meer kunt zien, of je rijdt er juichend over. Er zijn al Belgen die geen benzinemeter op hun wagen zetten, in de hoop dat zij hun motor kunnen beet nemen.
Er is natuurlijk nog iets. Het land ligt zo dicht bij de Latijnen en heeft zelf zoveel keren ‘rosa, rosa, rosae’ moeten vervoegen, vooral in het Frans maar ook in het Spaans, dat het van de zuiderse atmosfeer een paar zonneslagen heeft gekregen.
Daarom spreekt men hier niet zo gemakkelijk van een ‘bedrieger’ of een ‘vervalser’. De volksmond, die straffe woorden durft gebruiken, kan soms wonderlijk delikaat zijn. Hij heeft het liever over een ‘plantrekker’.
Deze ‘débrouillard’ geniet niet noodzakelijk de algemene sympatie, maar hij wordt ook niet onmiddellijk naar de verste duisternis verwezen. Hij wordt door velen afgekeurd en door menigeen nagevolgd. Vooral wanneer het gaat om plantrekkerij ten nadele van zulke onpersoonlijke, vreemde dingen als de Staat en zijn derivaten. Dan moet het al héél erg worden eer de plantrekker anders wordt gezien dan de ‘karottentrekker’, de milicien in het leger die plotseling zijn linkervoet verstuikt en dus geen aardappelen kan helpen schillen.
De Nederlander doet aan urbanisatie en planning en hij trekt een vaste lijn. De Belg trekt zijn plan.
De Duitser maakt zevendelige studies over de wezenskenmerken van de Wirtschaft, de Wereldontwikkeling, de Noodwendigheden der Gegenwart. De Belg trekt zijn plan.
De Amerikaan prospekteert de markt, goochelt met statistieken, geeft luksueuze tijdschriften met mooie meisjes uit. De Belg trekt zijn plan.
De Brit maakt goede tv-programma's, de Fransman zingt pittige liedjes, de Zwitser zorgt voor een stevige munt en koekoeksklokken. De Belg trekt zijn plan.
De Belg eet veel en drinkt nog meer, en als hij 's avonds thuis komt, trekt hij zijn plan.
Denkt hij.
Er zijn vele normen en graden in de nationale sport. Een van de merkwaardigste is, dat sommige daarvan door de ziekenbonden worden vergoed.
In een groot bedrijf met verscheidene duizenden arbeiders telde men tijdens de staking van de artsen veel minder zieken. Het aantal afwezigheden ingevolge een of andere kwaal daalde op indrukwekkende wijze: voor de mannen met 25 t.h., voor de vrouwen met 44 t.h.
De reden? Vele Belgen lijden aan een kronisch doktersattest. | |
[pagina 111]
| |
In een interview met een Standaard-verslaggever erkende een autoverkoper, flink te liegen ‘omdat men anders veel minder verkoopt’. Hij voegde er aan toe: ‘Alle verkopers van om het even wat liegen. En zij die zeggen dat zij niet liegen, zijn de grootste leugenaars. Maar, wij blijven binnen de aangenomen normen van de leugen. De koper weet ook dat wij liegen. En sommige kopers luisteren zelfs graag naar onze leugens.’
Zo wordt de plantrekkerij een nationale moraal, een algemene spelregel. De ene doet wat en de andere doet wat, maar zij weten het van elkaar en zij eerbiedigen de normen die zij zelf stellen. Ook bij het trekken van je plan, moet je ongetwijfeld je plan kunnen trekken.
Er ontstaat een gevoelen dat het zo moet zijn. Men gaat naar elkaar luisteren, alsof er een toneelstuk wordt opgevoerd waarvan iedereen weet dat het werd verzonnen. Een Commedia dell' Arte. Men lacht eens, men klapt in de handen, en als het pauze is, koopt men een ijsje.
Je dikke buurman die een paar rijen voor jou zit, werpt je een knipoogje toe. Zijn vrouw is er niet bij, daarom ligt zijn arm rond het blondje naast hem. 's Morgens heb je hem nog in de hoogmis gezien.
Hij is katoliek, maar hij trekt zijn plan. | |
[pagina 112]
| |
En dan zijn er de minzame vormen van de sport, de improvisaties die een foutje kunnen ombuigen naar een grap, het plotseling verzonnen klownspelletje dat de toeschouwers doet lachen opdat zij zouden vergeten hoe belachelijk je bent.
Wie met één been in het graf staat, moet op zijn handen lopen. Dat is de essentie van de humor. Daarom ligt er ergens ook wel een raaklijn tussen plantrekkerij en humor. Zoals de journalist zeer goed heeft begrepen die zich uit een netelige situatie moest redden en schreef: ‘In onze aflevering van november werden de bijschriften van de foto's van eetbare en oneetbare paddestoelen verwisseld. De lezers die nog in leven zijn, zullen de fout wel zelf gekorrigeerd hebben.’
Het moet in 1965 gebeurd zijn, in het tijdschrift ‘L'Equipe populaire’.
Zelfs de Justitie kan de raaklijn soms ontwaren.
Toen een inwoner van Nieuwpoort bloemen plantte midden op straat, werd hij prompt op de bon gezet en voor de rechter gebracht, die hem veroordeelde. Maar toen de man in beroep ging en uitlegde dat hij het tuintje had aangelegd op de plek waar werklieden van de telefoondiensten een gat gegraven en de weg slecht hersteld hadden, toen begreep de rechtbank hem volkomen en sprak hem vrij.
Soms ontmoet men ook poëten onder de Belgen. |
|