Ons Erfdeel. Jaargang 9
(1965-1966)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |
Frans-Vlaamse taaltuin
| |
[pagina 105]
| |
biet. In een groot stuk van West-Vlaanderen is vooral bij oudere mensen ‘bet'rapen’ geen onbekende. Maar de toespeling op beuter (boter), veelal als ‘butter’ uitgesproken, getuigt van de sterk plastische vormkracht van de Frans-Vlaamse bevolking.
Van Dr. F. Debrabandere kreeg ik een afdoende verklaring voor de herbergnaam kannewele. Het is een vernederlandsing van het oud-Frans chaillouel, caillouel, calouel enz. dat ‘poire, poire de calouel’ betekent. (Godefroy: Dict. de l'anc. langue fr. p. II, 34). In het Nederlands betekent kannewele, kanjuweel, kanduweel enz. ook peer, of ‘puikje van een vrouw’, of vleinaam voor geliefde (W.N.T. VII, 1252-1253). Ook over pennepulle geeft Debrabandere z'n mening te kennen, maar hierop verkies ik later terug te keren.
Cyriel Rousseeu uit Antwerpen (geboortig van Watou) wijst me terecht op een paar vergissingen in de weergave van de uitspraak. Vooral in het naar het noorden gelegen deel van Frans-Vlaanderen zeggen de mensen niet pastere maar paster, niet juldere maar julder, niet griepen, maar grupen, net zoals heel West-Vlaanderen bluven, wuuf en pupe zegt. J. Cailliau uit Beveren-IJzer meldt me dat eveneens en voegt er nog een merkwaardige Zuidvlaamse beleefdheidsformule aan toe met dezelfde uu-klank: ‘Menere, kun je me de loate niet zeggen osje bluufje?’ (Kunt u me niet zeggen hoe laat het is, alstublieft?) Dat ‘osjebluufje’ uit de grenstreek is ‘berucht’ tot in de streek van Oudezele, naar het getuigenis van de huishoudster van de Oudezeelse pastoor Deconinck. U weet dat hij z'n naam Dekeunink uitspreekt, en zo is het niet te verwonderen dat een bepaald bier uit de streek keuningsbier genoemd wordt, maar helaas, helaas, het wordt in werkelijkheid in een gemengd Duits-Engelse spelling voorgesteld op de lichtreklameborden, nl. Koenigsbeer, nog een gevolg van die driehonderd jaar intense verwaarlozing van het zorgengebied van de Nederlanden. C. Rousseeu eindigt z'n brief met een herinnering uit z'n vele tochten samen met Dr. Borms. Toen ze in Boeschepe aan een man vroegen hoe hij het maakte, was die z'n fijnzinnige antwoord: ‘Ba, bie faute van koeken, m'eten stuten!’ ‘Als we geen luxebrood (krentenbrood) hebben, eten we gewone boterhammen’. Daarmee bedoelde hij: we stellen ons altijd tevreden, ook als we het niet zo biezonder goed hebben. Zulk ‘koekebrood’ heet er ook follaard, terwijl een follaard in Ekelsbeke ook een krentenkoek met twee oortjes aanwijst.
Een vorige keer wezen we op vroom voor stevig. Op Noordmulle-Vercruyce van Hondschote hoorden we uit de mond van Juffrouw Vercruyce, i.v.m. een ijzeren balk in de wand: ‘Daarmee he me vaoder nog de mulle vervromd.’
Boven hadden we het over volksetymologie. G. van Rijckeghem hoorde eens een vrouwtje in de buurt van Millam het woord kerkezatie uitspreken i.p.v. katechizatie. In de XVIIde eeuw was dat laatste woord zeker nog levend in het leperse (o.m. in Langemark)Ga naar eindnoot(1), nu is het er verdwenen. Maar nu hoorden we de huishoudster van de pastoor van Rubroek eens vertellen dat haar moeder nog een Vlaams katechizatieboek bezeten had, i.p.v. katechismus.
E. Vandewalle vernam dat hamme en niet ‘hesp’ ook in Eernegem in West-Vlaanderen nog gebruikelijk was. Er bestond (bestaat?) zelfs nog een zegswijze: ‘'k En zoen 't nie willen voor geen gouden hamme!’Ga naar eindnoot(2)
Er is nog zoveel! Gelukkig wordt de rubriek volgend jaar voortgezet. Met dank voor alle gekregen en te krijgen inlichtingen of korrekties.
(C. Moeyaert, Sint-Jozefskollege, Izegem) |
|