liggen - waarin gezegd wordt: ‘Een ham is eeuwig als Gods Geest Die Over De Wateren Zweeft. Laat ons de goede ham zalig prijzen, amen.’
Akkoord. Maar wat maakt van een bepaald boek een ‘ham’, een best-seller? Hoe komt het bijv. dat in Tsjechoslowakije juist Coolen en Fabricius ‘hamauteurs’ geworden zijn? Waarschijnlijk omdat het werk van beiden precies beantwoordt aan de smaak van de gemiddelde lezer hier te lande, omdat het twee soorten literatuur vertegenwoordigt, die hier een ongewone populariteit genieten: de streekroman en de biografie romancée. Grappig eigenlijk, beide genres zijn ook in de Nederlandse literatuurhistorie versmaad - men denke aan de diskussies in de dertiger jaren over Antoon Coolen en de streekroman - maar de smaak van de lezers stoort zich meestal niet aan dergelijk disputen: in Tsjechoslowakije zeer zeker niet... Van Antoon Coolen verschenen hier tientallen werken met de regelmaat van een klok, de meeste kort na de Nederlandse uitgave. Ook Stijn Streuvels werd gretig gelezen, ‘Pallieter’ en ‘Boerenpsalm’ van Felix Timmermans behoorden tot de meest verzorgde uitgaven, Ernest Claes' ‘De Witte’ en ‘Herman Coene’ zijn ook nu nog de meest beduimelde - d.w.z. meest gelezen - eksemplaren van de Openbare Leeszalen.
Ook het werk van Willem Elsschot werd niet over het hoofd gezien: zo vonden in 1936 ook ‘Tsjip’ en ‘Kaas’ hun weg tot de harten van de Tsjechische lezers. Later volgen Maurice Roelants - ‘Het leven dat wij droomden’ -, Gerard Walschap, Lode Zielens, Fred Germonprez e.a. August Vermeylen had zich met zijn ‘De wandelende Jood’ al in 1926 bij het Tsjechische lezerspubliek geïntroduceerd. Maar geen van hen is er in geslaagd Hendrik Conscience te overtreffen: in het tijdvak van 1884-1908 werden van deze auteur niet minder dan 15 werken in het Tsjechisch vertaald! Deze voorliefde voor Conscience valt misschien te verklaren door het feit, dat zijn werk sterk overeenkomt met dat van de geliefde Tsjechische schrijver Alois Jirásek, auteur van tientallen historische romans, waarvan die over de Hussieten in geen enkele boekenkast ontbreken.
Van deze traditionele belangstelling voor de Noord- en Zuidnederlandse literatuur trokken ook minder grote namen profijt: Rosalie Loveling, Antoon Thiry, Valère Depauw, August van Cauwelaert, Jan Eigenhuis, Emile Seipgens, David de Jong, Gerard Keller, Pieter van der Meer, Job. Steynen e.a.
Verschillende van deze namen duiden al aan, dat er in Tsjechoslowakije grote belangstelling bestond voor schrijvers, die zich bezighielden met de vraagstukken van het socialisme. Hiervan getuigen ook de vertalingen uit het werk van Domela F. Nieuwenhuis, welke uit 1903 en 1907 dateren.
Ook na de Tweede Wereldoorlog is de Tsjechische belangstelling voor de Nederlandse literatuur voort blijven bestaan, ook al trad er na de staatsgreep van