periode de omstandigheden in Zuid-Vlaanderen voor een dergelijk initiatief niet gunstig waren. In bovengenoemd artikel typeerde A. Demedts zeer juist de atmosfeer aldaar waar hij schreef: ‘Toch leven in Frans-Vlaanderen veel knappe en verstandige mensen, die weten dat zij, naar de volksaard Vlamingen zijn. Begrijpelijk genoeg vrezen zij voor hun overtuiging uit te komen, omdat zij, hoe dwaas het ook zij, onmiddellijk als separatisten en pro-Duitsers worden beschouwd. De toestanden, die wij in de bitterste uren van onze verslagenheid hebben gekend, zijn voor onze stamgenoten in Frans-Vlaanderen nog tienmaal erger.’
Langzamerhand werd het ons hoe langer hoe meer duidelijk dat wij in die naoorlogse sfeer van vrees en pessimisme van Frans-Vlaamse zijde niet veel te verwachten hadden en dat wij er tenslotte zelf toe zouden genoopt zijn ook initiatieven van praktische realizatie aldaar op te knappen, zij het dan met voorzichtige naamloosheid.
Toch moet gezegd dat niet alle Frans-Vlamingen volledig inaktief bleven. Zo meldde Z.E.H. Max. Deswarte mij op 10 dec. 1948 dat hij begonnen was aan een Nederlandse leergang per brief. Op 30 nov. 1948 had hij inderdaad een omzendbrief naar tal van personen gestuurd om hen ertoe aan te zetten een ‘cours de langue néerlandaise par correspondance’ te volgen. Deze kursus - gratis gegeven - zou omvatten: ‘études pratiques, philologie, littérature, études littéraires classiques’. Een zeer prijzenswaardig initiatief dat aanvankelijk scheen mee te vallen maar waarover wij later niet veel meer hebben vernomen. De verdienste ervan was dat hiermee het probleem van het Nederlands onderwijs na de oorlog in het milieu van priesters en studenten opnieuw werd gereleveerd.
Dat het Nederlands onderwijs in Zuid-Vlaanderen ook reeds in 1948 een van onze programmapunten was, moge ook weer blijken uit het Linie-artikel van A. Demedts (eigenlijk geschreven naar aanleiding van het verschijnen van Celens ‘Frans-Vlaanderen in Woord en Beeld’): ‘Wanneer onze regering het kulturele verdrag met Frankrijk hernieuwt, zou zij, misschien door Nederland ondersteund, moeten kunnen verkrijgen dat in Frans-Vlaanderen in het Lager en Middelbaar Onderwijs althans een paar uren les in de volkstaal gegeven worden.’ Toevallig werden immers in het jaar van onze eerste Kultuurdag de bilaterale kulturele akkoorden afgesloten, waardoor voor het eerst de deur werd geopend voor geregeld Nederlands onderwijs aan enkele Franse universiteiten. Zo werden in het raam van het Nederlands-Frans kultureel akkoord twee Nederlandse lektoraten opgericht, (n.l. te Parijs en te Straatsburg) en in het raam van het Belgisch-Frans kultureel akkoord ontstond een ruillektoraat tussen de universiteiten van Gent en Rijsel. Als titularis werd te Rijsel Dr. A. Van Elslander benoemd (in 1953 opgevolgd door Prof. Dr. Walter Thys). Dankbaar bewaren wij een brief van hem dd. 12 juli 1949 waarin hij ons de namen en adressen opgeeft van zes leerlingen die in 1948-1949 zijn eerste Nederlandse kursus hebben gevolgd. Een van die leerlingen was de ons nu goed bekende A.R. Deveyer uit Hazebroek.
Onder de Bescherming van het Belgisch Consulaat-Generaal werd te Rijsel, eveneens in 1948, een Nederlandse avondkursus ingericht, die in hoofdzaak voor