te keer gaat als in deze gebieden, de getormenteerde wolkenhemel, de grootse bossen nabij Sint-Omaars en Boulogne (in het Nederlands: Bonen), heel dat eindeloos landschap van rijke velden, schrale kalkheuvels en gedraineerde moerassen (de befaamde wateringues). Dat landschap is het onze, maar het is bewogener, barokker van allure en ook dramatischer. Terre, Mer, Ciel, dat is Looten helemaal.’ (blz. 40-41).
In het tweede gedeelte onderneemt Willy Spillebeen een ‘Poging tot vergelijking van Emmanuel Looten met Hendrik Marsman en Herman van den Bergh’. De auteur resumeert zijn verkenning als volgt: ‘Looten blijft, door zijn occultisme, door de symboliek en het mysterieus aanvoelen van de dingen en de natuur, een expresssionist, die sterk beïnvloed is door het Surrealisme, terwijl Marsman sterk rationalistisch, weinig visueel en auditief blijkt te zijn. Marsman was een “kultuurdichter”, Looten en Van den Bergh zijn in hoofdzaak “natuurdichters”! Ook daarom zijn mijns inziens Lootens gedichten over Vlaanderen het meest typerend voor zijn dichterlijke persoonlijkheid.’ (blz. 56).
Het derde gedeelte ‘Gedichten in de oorspronkelijke taal en in vertaling’ geeft aan de hand van Lootens beste verzen een vrij volledig beeld van zijn dichterlijke persoonlijkheid. Emmanuel Looten kon zich bezwaarlijk een beter vertaler wensen voor zijn werk dan Willy Spillebeen, die er altijd en hier en daar op een meesterlijke manier in slaagt de heftige bewogenheid van Emmanuel Lootens vers in zijn vertaling te behouden en voor de lezer waar te maken. Ter illustratie laat ik hieronder, naast de Franse versie, Spillebeens Nederlandse vertaling volgen van het mooie ‘Bergues’ of ‘Sint-Winoksbergen’:
‘Mon Nord est froid d'un froid de fer.
Nos cieux offerts sont durs
En leur pâleur de tendre porcelaine.
Je vois ces vieux quais morts et leurs canaux herbus,
Des pavés, l'orgueil tors de ma cité nouée
En ses murailles souveraines.
Mon pays s'annoblit de ce qu'il a souffert,
Nul ne sera vainqueur de sa force d'attendre:
Ma Flandre est chaude comme un coeur.’
□
Mijn Noorden is van ijzer koud.
Onze lage hemelen zijn hard
In hun van bleekheid teder porcelein.
Ik zie de oude kaaien dood, in de kanalen gras,
Plaveien, de geknakte trots van mijn verschanste stad
Binnen haar souvereine wallen.
Mijn land wordt edeler door wat het leed,
Geen zal vermeestren zijn wachtende kracht.
Mijn Vlaanderen, warm hart.’