Ons Erfdeel. Jaargang 7
(1963-1964)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Het A.B.N. in Vlaanderen
| |
[pagina 50]
| |
een grote gemeente in Noord-West-Vlaanderen in de buurt van Brugge gewoond. Niemand sprak er Nederlands, behalve mijn vader, die leraar Nederlands was aan het Ateneum te Brugge. Voor zover ik mij herinner, spraken zelfs de onderwijzers een niet-ontbolsterd dialekt, ook in de school. De pastoors deden niet veel beter op de preekstoel. In de Rijksmiddelbare School te Brugge was het ietwat beter, omdat een van de onderwijzers een Antwerpenaar was, en een andere een Limburger.
Te Oostkamp sprak iedereen dialekt, ook op schoolGa naar eind(1). Te Brugge spraken de leerlingen op school eveneens dialekt of Frans (een zeer kleine minderheid). Op het Ateneum was de toestand heel wat gunstiger wat de leraren betreft, maar de leerlingen waren er niet veel beter aan toe. Er werd alleen maar meer Frans gesproken. Ik heb het geluk gehad uitstekende leraars Nederlands te hebben. Alle leraren germanisten spraken onder mekaar een voor die tijd uitstekend Nederlands. De voertaal daarbuiten was Frans. In de moderne afdeling spraken de leerlingen dialekt, in de Grieks-Latijnse, Frans.
Er bestond wel een Vlaamsgezinde leerlingenkring (te Brugge de Van Maerlantszonen), waar een enigszins beschaafde vorm van het Nederlands werd gebezigd, maar grote uitstraling had die niet.
Het Nederlands - of wat men dan als Nederlands beschouwde - was een zondagstaal voor kultureel gebruik. Ik herinner mij zeer levendig dat ik René de Clercq eigen gedichten heb horen voordragen te Brugge in 1912 of 1913 in het Zwart Huis. Zijn entoesiasme, zijn gevoel en zijn ritme vielen erg in mijn smaak, maar zijn dialektisch West-Oostvlaamse uitspraak viel mij erg tegen - en hij was leraar Nederlands aan het Ateneum te Gent.
In de burgerlijke - klein-burgerlijke - milieus werd dialekt en Frans gesproken en ik geloof niet dat toen te Brugge, op een paar uitzonderingen na die de regel bevestigen, in huiselijke kring het Nederlands huistaal was. En dat was de algemene regel, met misschien een uitzondering voor Limburg, als ik de oude Limburgers mag geloven, alhoewel mijn vader, die te Hasselt leraar was op het einde van de 19e eeuw, de toestand aldaar niet veel beter achtte.
Maar laten wij de huidige toesand bekijken. Hij is eerder gekompliceerd. Er is een zeer grote vooruitgang, zonder de minste twijfel, maar we zijn nog ver van het einddoel.
Wat mij nog dagelijks treft, en ik heb het herhaaldelijk gezegd en ook geschreven, is dat de duizenden Vlaamse bedienden en ambtenaren die dagelijks te Brussel komen werken, allen - of haast allen - onder elkaar dialekt spreken en erg afsteken tegen hun Waalse kollega's, die meestal de Franse kultuurtaal gebruiken.
Als we helemaal oprecht willen zijn, dan moeten wij bekennen dat de vernederlandsing van middelbaar, normaal en hoger onderwijs in de jaren dertig | |
[pagina 51]
| |
nog niet de vruchten heeft afgeworpen die wij er van mochten verwachten: de Vlaamse gestudeerde van nu beschikt niet meer over het Frans als kultuurtaal en het Algemeen Nederlands benadert hij slechts schoorvoetend. Ik hoop zeer innig dat dit een overgangsperiode is en dat de huidige, opkomende generatie zich in afzienbare tijd een volwaardige Nederlandse kultuurtaal zal hebben eigen gemaakt.
Waarom ik dat hoop? Omdat, zowel in Vlaanderen als in Brussel, in menig huisgezin van kleine burgers, en zelfs van arbeiders, gestreefd wordt naar het gebruik van algemeen Nederlands. Ik weet wel, dat er nog veel vooroordelen zijn, maar de doorbraak is volop aan de gang.
Ik wil er één voorbeeld van geven. Het meisje dat mijn vrouw in het huishouden een hulpzame hand komt bieden is 24 jaar oud en stamt uit Noord-Oost-Vlaanderen. Ze woont sinds een vijftal jaren te Bosvoorde en is hier gehuwd. Ze werkt al vier jaar bij ons, en haar taal - wat haar uitspraak betreft - is heel wat beter dan die van menig eerstejaarsstudent. Ze heeft alleen lager onderwijs genoten en haar uitspraak stamt uit de school, want thuis hoorde ze slechts dialekt. Het enige onnederlandse bij haar is hier en daar de benaming van een voorwerp (en ook hierin zijn de meesten onder ons niet vrij te pleiten van gallicismen), en de verwarring tussen U en Je. Ik vind dat echter niet zo erg, omdat haar uitspraak die van vele onderwijzers en onderwijzeressen in Vlaanderen overtreft. Ze heeft goede leraressen gehad en heeft een gevoelig oor. Dat ze mij met ‘je’ aanspreekt, hindert mij niet zozeer, want ik beleef te veel genoegen aan haar prettige, korrekte uitspraak. Dat stemt mij hoopvol en ik denk er niet aan ze dat onderscheid te leren, alhoewel ik overtuigd ben dat zij het dadelijk zou begrijpen. Dat is zorg voor later.
Hoe men aan onze onderwijzers en leraars een korrekte uitspraak kan aanleren zou ons Ministerie van Nationale Opvoeding en Kultuur moeten bepalen, maar ik geloof niet dat het op dit ogenblik daartoe in staat is. Het is sinds vijftig jaar in gebreke gebleven om velerlei redenen, die ik liefst onbesproken laat. Maar dat is dan ook de reden waarom ik, vijftien jaar geleden, een deel van mijn wetenschappelijk onderzoek heb laten varen om, met enkele vrienden een derde kruistocht te voeren voor een betere kennis van het Nederlands. Ik ben er vast van overtuigd dat wij hierdoor veel doelmatiger de Vlaamse Zaak dienen dan welke ‘marsjiale’ manifestatie ook.
Vlaanderen heeft te lang geleden onder minderwaardigheidskompleksen en dat merkt men nu nog geregeld aan de literatuur van onze kranten. De superlatieven zijn niet uit de lucht. Voor een paar weken las ik nog van iemand dat hij een ‘meer professorale allure (had) dan menig hooggeleerde academicus’ en dat hij een ‘schitterende, zielsverheffende, taalkundige parel’ had geschreven.
Dat maakt ons enigszins belachelijk. Laten wij bescheiden zijn. Niemand onder ons, niemand, de gewone loffelijke uitzonderingen natuurlijk niet te na gesproken, schrijft onberispelijk, zuiver, korrekt, sierlijk Nederlands, en weinigen zijn | |
[pagina 52]
| |
zelfs in staat een bevoegd oordeel over goed Nederlands te vellen. Wij moeten echter ernaar streven de volmaakheid te benaderen. Dat is het doel van Uw generatie.
Onze generatie heeft aan Vlaamse wetenschap gedaan en wij mogen gerust beweren dat op dat gebied heel wat werd bereikt, maar de taal heeft men, zowel in het hoger onderwijs als elders, verwaarloosd en aan die verwaarlozing moet nu, met of zonder de hulp van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Kultuur een einde worden gemaakt.
Nu wij al sedert jaren over wetten beschikken die onze rechten vrijwaren, zouden wij meer aandacht moeten besteden aan de kennis van het Nederlands. Wij moeten niets verwachten van hoger hand dan welsprekende verklaringen en niet gehouden beloften. Wij moeten alleen op onszelf vertrouwen en er ons goed van bewust zijn dat de intellektuele Walen (zie de houding van de Franssprekende Leuvense en Brusselse hoogleraren en Franssprekende Brusselaars) ons onze kulturele opbloei misgunnen.
Ik zou al lang niet meer strijdend Vlaamsgezind zijn omdat de internationale ekonomisch-sociale en politieke problemen mij meer belang inboezemen, indien ik niet geregeld de Belgisch-Franse pers las.
Hoe meer ik ze lees des te inniger ik voel hoe belachelijk-hatelijk hun argumentatie is en hoe sterker hun minderwaardigheidskompleks op de voorgrond treedt.
De V(ereniging) voor B(eschaafde) O(mgangstaal) heeft nu al enkele duizenden volgelingen gewonnen en ieder jaar komen nieuwe aanhangers bij, maar wij moeten een macht worden die ook de hoogwaardigheidsbekleders ertoe brengen - zowel de binnenlandse als de buitenlandse - de Nederlandse taal, onze taal, te eerbiedigen, ook bij officiële gelegenheden, en ze niet te behandelen als een assepoester. |
|