Ons Erfdeel. Jaargang 6
(1962-1963)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Vervolg XIVTot een georganiseerde en door Vlaams-België gesteunde aktie voor de redding van de Vlaamse taal kwam het rond de eeuwwisseling nog niet. Wel heeft het Comité flamand - zeer waarschijnlijk als gevolg van het voorstel van P. Fredericq - in 1900, onder de leiding van E.H. Despicht, bij Ficheroulle te Belle, de bekende Tisje Tasje's Almanak laten verschijnen. Het eerste jaar bedroeg de oplage ervan 2000 ex. en na enige weken was hij uitverkocht. In 1901 zou de oplage op 3000 ex. gebracht worden en later (deze eerste almanak bleef verschijnen tot 1914) zelfs op 6000 ex., wat er op wijst dat er toen voor dergelijke initiatieven in de Westhoek een opmerkelijke belangstelling was. Dit succes is nog meer opvallend als wij bedenken | |
[pagina 16]
| |
dat, blijkens een bijdrage van A. Vermast in het Tijdschrift van het Willemsfonds dd. aug. 1896, in het aangrenzende West-Vlaanderen de toestand van de Vlaamse dag- en weekbladen ook nog erbarmelijk was en de bijval van de Franse pers daarentegen overweldigend. Het schijnt dat in die tijd dagelijks niet minder dan 350.000 Franse bladen naar België werden gestuurd. Volgens sommigen o.m. de Nederlander E. Besse, die Frans-Vlaanderen bezocht in 1906, was de taaltoestand in Frans-Vlaanderen omstreeks de eeuwwisseling dan ook niet slechter dan in Vlaams-België: ‘Bijna zou ik zeggen is dat hoekje Vlaanderen zuiverder Vlaams dan Vlaams-België, in zoverre ten minste, dat men daar niet die stuitende taalverloochening aantreft, die de goede Vlaming in België tegenover de Noord-Nederlander, en tegenover elke waarachtige vaderlander van welke landaard ook 't gezicht met beide handen moet doen bedekken van schaamte’ (Neerlandia, nr 11, 1906, blz. 265).
En om nog verder de parallel door te trekken: A. Vermast, die directeur van een school was te Menen en verschillende artikelen aan Zuid-Vlaanderen wijdde, liet zich in bovengenoemde bijdrage ook zeer pessimistisch uit over de toenmalige Vlaamse Beweging in West-Vlaanderen, even pessimistisch als sommigen nu de situatie in Frans-Vlaanderen en in de gemengde taalgebieden van Belgisch-Vlaanderen zien.
‘Les jours de découragement noir’ (P. Fredericq) waren hier blijkbaar nog niet voorbij als men Vermast hoort klagen over het Franstalig onderwijs en bestuur in Veurne-Ambacht, hoort jammeren over Roeselare, waar ‘de schone tijd van de Vlagge’ voorbij is, over de bijval van het Franstalig toneel te Kortrijk en elders, over de machteloosheid en de krachteloosheid van de Davidsfonds- en Willemsfondsafdelingen, over de lauwe of anti-Vlaamse geest bij de politici waarvoor hij niet mals is en waarover hij schrijft: ‘Die heren zijn Willemsfondsers of Davidsfondsers met dezelfde overtuiging waarmede zij deel uitmaken van schuttersgilden of kaartspelen, waar zij buiten de kiesperioden, jaarlijks eens aan het avondmaal gaan deelnemen’ (blz. 114). A. Vermast is zo ontgoocheld dat hij besluit dat de Vlaamse Beweging in Zuid-Vlaanderen te niet gaat (met Zuid-Vlaanderen bedoelt hij hier niet Frans-Vlaanderen maar geheel het westelijk en zuidwestelijk deel van West-Vlaanderen) en hij eindigt zijn bijdrage met een passus die helemaal kan gelden voor Frans-Vlaanderen nu: ‘Er kan alleen redding komen door het onderwijs; het hoger onderwijs en middelbaar onderwijs | |
[pagina 17]
| |
moet de hogere standen voor ons winnen en het lager onderwijs moet de volksklasse voorbereiden. Zolang de hogescholen naar stad en dorp geen mannen zenden wier harte klopt voor taal en volk, zolang kan er geen voorbeeld van hoger en dus ook geen navolging van lager komen... De onderwijzer, ziedaar de ware apostel der Vlaamse beweging’ (blz. 116).
In het begin van de 20e eeuw zijn heel wat bekende Vlaamse figuren naar Frans-Vlaanderen getogen o.m. Karel De Flou, om documentatie te verzamelen voor zijn toponymisch woordenboek, Hugo Verriest, die in 1905 een voordracht over Frans-Vlaanderen hield te Antwerpen, Theodoor Sevens, die in 1909 bij het Davidsfonds het boekje publiceerde ‘In Fransch-Vlaanderen’, waarin hij hoofdzakelijk de verschillende lokaliteiten historisch en geografisch beschrijft, Abraham Hans, die eerst in ‘Het Laatste Nieuws’ en daarna in een boekje ‘Fransch-Vlaanderen en Zeeuwsch-Vlaanderen’ (Willemsfonds, 1913) zijn reisindrukken weergaf. Verder nog: Maurits Sabbe, die herhaaldelijk enkele dagen aldaar verbleef en die over zijn ervaringen in ‘De rechte Weg’ (20 nov. 1909) o.m. als volgt de situatie op taalgebied beschreef: ‘Ik was er werkelijk als in West-Vlaanderen en toen ik er mijn Brugs dialect sprak was ik gans van de streek. Te Hazebroek liep ik op de Grote Markt een bruiloftstoet voorbij, waarin mannen en vrouwen allen in 't Vlaams aan 't jokken en schertsen waren, juist zoals men te Veurne of te Diksmuide zou doen. In de herbergen stond men mij op enkele uitzonderingen na, steeds in 't Vlaams te woord... Wat zeer vreemd aandoet is te moeten vaststellen, dat vele mensen die zo vlot Vlaams spreken, diezelfde taal in het geschreven of gedrukte woord niet erkennen.’ Tenslotte was daar ook nog de invloedrijke Pol de Mont die een onderzoekingsreis van verschillende dagen naar Zuid-Vlaanderen had ondernomen en die er in 1909 zeer entoesiaste voordrachten over hield, eerst in de kring van het A.N.V.-bestuur Antwerpen, vervolgens in het ‘Vlaams Huis’ te Brussel en daarna ook voor de afdeling ‘Hoger Onderwijs voor het Volk’ van het A.N.V. te Antwerpen. Hij had met vrijwel alle standen van de samenleving in Frans-Vlaanderen gesproken en overal werd hem in het Vlaams geantwoord. Hij had een aantal liedboekjes meegenomen die hij gebruikte om te vernemen of de mensen nog Vlaams konden lezen en meer dan eens had hij zelf een liedje gezongen dat bij die eenvoudige mensen insloeg. Hij sprak de mening uit dat er iets moest gedaan worden ‘om deze bevolking, die zo door en door Vlaams is gebleven, kalm, ordelievend, gezond | |
[pagina 18]
| |
van natuur is, wat Vlaams leven in te blazen’ en verder dat men liedboekjes onder hen zou moeten verspreiden ‘met goed gekozen liederteksten, die niemand aanstoot kunnen geven en die geen zinspelingen op vaderlandse gebeurtenissen behelzen’. Voor het inrichten van lees- en zangbijeenkomsten deed hij een beroep op het A.N.V. en op het Willems- en Davidsfonds.
Ook enkele Noord-Nederlanders brachten een of meer bezoeken aan de Westhoek o.m. Albert Verwey, die er een gedicht over schreef dat hij bij zijn terugkeer bij Streuvels te Avelgem met monotone stem ging voorlezen en waarvan het slot luidt: ‘... Want wat ik in wereldsteden
groeiend gezien had: de Kunst die landen noch tijden
kent, maar 't Schone alleen dat alle verenigt
bloeide ook hier: 'k herkende ze aan boek en aan wanden
en kalm, als wie thuis is, stond daar die man en verkondde
van de taal van het land dat dood heet, nieuwe geboorte.’
Zoals reeds vermeld was het in 1906 E. Besse uit Middelburg die een tocht door Frans-Vlaanderen maakte en daarover schreef in ‘Neerlandia’. Belangrijker zouden echter de onderzoekingstochten worden die werden ondernomen door advokaat W.J.L. van Es uit Rotterdam. Deze was aanwezig op het eerste Vlaams filologencongres dat op 18 september 1910 te Antwerpen gehouden werd en waarop de bekende Fransvlaamse pastoor Emiel Descamps (1855-1925) het woord voerde en de kulturele hulp van Vlaanderen en Nederland inriep. Die oproep zou niet onbeantwoord blijven. In 1911 ging van Es, in gezelschap van A. Loosjes en L. van Blommestein naar Frans-Vlaanderen op verkenning uit. Hij schreef erover in ‘Neerlandia’ en tal van andere bladen, publiceerde in 1918 een boekje over ‘De Franse Nederlanden’ en werd een der meest enthousiaste Noordnederlandse ijveraars voor de Zuidvlaamse zaak. Zo werkte hij o.m. mede aan het Zuidvlaams kultureel tijdschrift ‘Le Lion de Flandre’ en tot aan zijn dood bleef hij de werking voor en in Frans-Vlaanderen steunen. Deze vrijzinnige protestant stierf te Wassenaar in 1943 en zijn laatste wilsbeschikking was dat de asse van zijn lijk zou worden uitgestrooid op de Kasselberg, de heilige berg van Vlaanderen.
Kort voor of misschien wel na het optreden van Pastoor Descamps besloten vier studenten-kunstenaars van het Vlaams Conservatorium | |
[pagina 19]
| |
te Antwerpen, op aanraden van Lode Baekelmans - die steeds belangstelling voor Frans-Vlaanderen heeft getoond - naar de Westhoek te trekken om er zangavonden in te richten. Die jongeheren waren o.m. Jos De Klerk, toondichter uit Merksem, R. van Rooy, operazanger te Antwerpen, J.L. Hermitte, bibliotekaris te Antwerpen. Zij bezochten Pastoor Descamps te Zerkel, zongen er in zijn kerk en traden ook in andere lokaliteiten op. Voor zover ons bekend is, werd het meer een avontuurlijke tocht die niet te best is meegevallen. De jongeheren voelden geen lust meer om het nog een tweede maal te proberen. En toch zou hun enige, meer avontuurlijke en wellicht te weinig ernstig voorbereide poging tot aktief optreden in Frans-Vlaanderen niet nutteloos zijn want zij trof in het bijzonder iemand die reeds sinds 1898 met eenzelfde plan tot aktie rondliep: Cyriel Rousseeu, geboren aan de ‘schreve’ te Watou in 1882 en van 1906 tot 1917 tramontvanger te Antwerpen, waar hij ook Verriest en De Mont over Frans-Vlaanderen had horen spreken. Deze eenvoudige man, vriend en naaste medewerker van Dr. August Borms, heeft in de Vlaamse Beweging, die werkelijk beweging is geweest, meer door daden dan door woorden, meer achter de schermen dan op het forum, een belangrijke rol gespeeld.
Over zijn initiatief ten bate van Frans-Vlaanderen zullen wij handelen in een volgende bijdrage.
(Wordt voortgezet) |
|