Ons Erfdeel. Jaargang 6
(1962-1963)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Vervolg XIIIZoals Guido Gezelle en Johan Winkler, heeft ook Paul J. Fredericq - professor aan de Gentse universiteit - vanaf 1871 verschillende reizen in de Westhoek ondernomen. Wij noemden hem reeds als afgevaardigde van de Gentse afdeling van het Nederlands toneelverbond, aanwezig op de toneel- en zangwedstrijd te Eke in september 1874. Over deze wedstrijd heeft hij een verslag geschreven in ‘Het Volksbelang’ (september 1874), een liberaal weekblad dat te Gent verscheen en waarin hij ook in 1897 (nrs. van 17 en 24 april) twee opmerkenswaardige artikelen over de Vlaamse Westhoek in Frans-Vlaanderen zou publiceren. In datzelfde blad was het dat Henri Blanckaert uit Zegerskapel - waarmee P. Fredericq ook betrekkingen zou onderhouden - in 1870 in enkele brieven handelde over de situatie van de Frans-Vlamingen in Frankrijk en hierbij riep hij ook de culturele hulp van Belgisch-Vlaanderen in. Waarschijnlijk als gevolg van deze brieven en van de bemoeiingen van P. Fredericq heeft het Willemsfonds dan een bescheiden boekenactie voor Frans-Vlaanderen georganiseerd. In het Willemsfonds-Jaarboek van 1873 | |
[pagina 12]
| |
(Julius Vuylsteke's Verslag over 1872) kan men daarover lezen: ‘Met de gift van 49 fr 50 welke wij, zoals wij in ons laatste verslag (blz. L) aankondigden, te dien einde van een onzer medebestuursleden ontvangen hadden, kochten wij opnieuw Nederlandsche boeken om in Fransch-Vlaanderen geschonken te worden aan eenige taalbroeders, die nog hunnen oorsprong getrouw, in weerwil der tweehonderdjarige inlijving van hun land bij Frankrijk, hunne moedertaal blijven in eere houden’. Het woord opnieuw wijst erop dat het Willemsfonds ook reeds vóór 1873 boeken aan Frans-Vlamingen had bezorgd. De belangstelling van P. Fredericq voor Frans-Vlaanderen was zeker niet louter literair of wetenschappelijk. Hij bekommerde zich ten zeerste om het voortbestaan van de Vlaamse moedertaal, hij zocht contact met het Comité flamand de France (o.m. met Alexander Bonvarlet, voorzitter, Eugène Cortyl, secretaris en Kan. Looten, toen nog ondervoorzitter) en in zijn artikelen bewees hij een goede kennis te bezitten van de taaltoestand, die hij vrij pessimistisch beschreef maar waarvoor hij doeltreffende heelmiddelen zocht en aanwees en die hij uiteindelijk ook gunstig zag evolueren. In ‘Neerlandia’ van juni 1897 lazen wij een uitvoerige, belangwekkende bijdrage - getekend met het initiaal F. - die blijkens de inhoud (Vgl. de artikelen van Fredericq in ‘Het Volksbelang’) - van de hand is van Paul Fredericq. Ter informatie willen wij hier enkele belangrijke gedeelten uit dit opstel aanhalen. Wij maken alleen maar enig voorbehoud voor een paar zinsneden waarin nogal sterke uitdrukkingen voorkomen. Zo schrijft F. over het onderwijs: ‘In de scholen van alle graad wordt de moedertaal niet aangeleerd. Het was de regering van koning Louis-Philippe, die in 1833 een uitdrukkelijk verbod uitvaardigde om in de volksschool nog iets van de volkstaal aan de kleine Vlamingen van Frankrijk aan te leren of ze zelfs te gebruiken als voertaal van 't Frans onderwijs. Maar die onzinnige maatregel werd niet aanstonds noch radicaal toegepast; in den beginne volgden de toenmalige onderwijzers nog de oude slenter; zij spraken hun Vlaamse leerlingen in het Vlaams aan, lieten uit het Vlaams in het Frans vertalen enz. Doch sedert die tijd is het geslacht der oude onderwijzers langzamerhand uitgestorven. In hun plaats traden veel Walen op (zo noemen de Vlamingen uit onze Westhoek hun Franse ambtenaren) en nu wordt geen enkel woord Vlaams meer gesproken in de lagere school. Ook in de kloosterscholen, door Franse maseurkens en broerkens gehouden, is de toestand dezelfde. Hier en daar vindt men nog bij uitzondering een Vlaamse onderwijzer, die het verbod over 't hoofd ziet en soms een Vlaamse uitlegging aan zijn Vlaamse scholieren durft geven, maar hij zou zich wel wachten het aan de schooloverheden te laten weten. Natuurlijk wordt ook het Vlaamsspreken op de school gestraft gelijk in veel clericale gestichten van Vlaams-België. Bij hun eerste communie d.w.z. op 11 tot 12 jarige leeftijd, | |
[pagina 13]
| |
verlaten de kinderen voor goed de school. Ze kunnen hun moedertaal noch lezen noch schrijven en kennen evenmin Frans. Het zijn kleine barbaren, gans verwilderd en onwetend. Op 21-jarige leeftijd grijpt de staat de mannelijke bevolking opnieuw vast en lijft ze bij 't leger in voor een drietal jaren; daar wordt de Vlaamse jongens weer wat Frans ingestampt in de kazerne, doch na enkele jaren is er dat ook weer uitgevaagd. Men kan zich inbeelden wat de intellectuele toestand der bevolking zijn moet met zulk een onderwijsstelsel.’
Over het gebruik van de Vlaamse taal in de kerk schrijft F.: ‘De kerk is de laatste schuilplaats der moedertaal in Frans-Vlaanderen. Iedere zondag hoort de Vlaming er een Vlaams sermoen; in de biechtstoel spreekt de priester hem insgelijks in zijn taal aan en op de catechismusles hoort hij als kind ook Vlaams. De pastoors en de onderpastoors zijn over 't algemeen de moedertaal zeer genegen. Maar de hogere geestelijkheid is gedeeltelijk zeer Fransgezind. Onze Vlaamse taalbroeders in de Westhoek staan immers onder de aartsbisschop van Kamerijk, die gewoonlijk een Fransman is; en meer dan eens heeft men uit Kamerijk getracht de Franse catechismus op te leggen, hetgeen nochtans gebleken is een onmogelijkheid te zijn, wilde men hebben dat de kinderen bij hun eerste communie toch iets van hun geloof kenden.’
Wat F. hier schrijft over de hogere geestelijkheid is niet tegenstrijdig met hetgeen wij in dat verband in onze bijdrage III hebben geschreven. Onder de hogere geestelijkheid zijn er zeker ook trouwe verdedigers van de moedertaal geweest. Daarbij moet men er ook rekening mee houden dat vanaf 1890 door een ministerieel besluit op de hogere geestelijkheid druk werd uitgeoefend om de Vlaamse taal in de kerk te doen verbieden. In 1896 werd het optreden van de overheid scherper en Mgr. Sonnois, aartsbisschop van Kamerijk, werd toen door de Préfect du Nord, herhaaldelijk aan dat ministerieel besluit herinnerd. Hij dreigde met de schorsing van de bezoldiging der pastoors en onderpastoors die zich nog van het Vlaams in de kerk zouden bedienen. Zoals reeds vermeld heeft de Vicaris-Generaal van het aartsbisdom, Mgr Lobbedey, dan tot het uiterste de verdediging van de moedertaal op zich genomen en toen Mgr. Sonnois op 1 mei 1902 een omzendbrief betreffende het taalverbod liet sturen aan de dekens, heeft Mgr Lobbedey op een exemplaar van de omzendbrief, die hij ook stuurde naar het Comité flamand, eigenhandig het volgende onderschrift geplaatst: ‘Que les Sénateurs, les Députés, conseillers généraux ou d'arrondissements, maires ou autres administrateurs publics, que le Comité flamand, que nous tous Flamands, nous soyons cor unum et anima una dans l'amour et la | |
[pagina 14]
| |
défense de notre Moedertaal’. Een oproep zo ontroerend en schoon en zo vol innerlijke spanning dat wij aan de verleiding niet konden weerstaan hem hier voor een tweede maal te citeren.
Wij zullen nu ook niet beweren dat de verfransing uitsluitend het werk is geweest van de verfransende staatsmachine. Zoals bij ons in België is zij voor een groot deel ook bewerkt door de franskiljonse Vlamingen uit de hogere standen en uit de administratie. Zo vernemen we ook in het opstel van F. dat in augustus 1896 in de Conseil d'arrondissement te Duinkerke een der zeven leden voorstelde ‘de wens uit te drukken, dat voortaan ook in de kerken en overal door de regering streng zou verboden worden het Vlaams te gebruiken. Doch de heer Toris, brouwer te Grevelingen, verklaarde zich tegen het voorstel, zeggende dat zulks strijdig was met de oude gewoonten van het land; en daarin werd hij ondersteund door de heer De Swarte, landbouwer te Ghyvelde. Bij de stemming werd het Fransgezind voorstel verworpen met 4 stemmen tegen 3.’ En F. voegt er terecht aan toe: ‘Ziehier de namen der 3 Fransgezinden, die nog Fransgezinder zijn dan de regering: Wemaere, geneesheer te Wormhout; Carpentier, épicier en gros, te Winoksbergen,, en Vézier, oud-militair dokter te Duinkerke. Hun namen verdienen bewaard te blijven; doch ook onze hulde aan de heren Toris en De Swarte’.
Om de taalbroeders van Frans-Vlaanderen te redden ‘uit hun verlatenheid en hun intellectueel verval’ suggereert F. dan een aantal middelen die zouden moeten worden aangewend: ‘Een eenvoudig opgesteld weekblad, kleine volksbibliotheken met een soort kinderlectuur, bevattelijke volksvoordrachten door sprekers gehouden, die met de zeden, het geloof en de gedachten dier verachterde, doch door en door sympathieke Vlamingen goed zouden vertrouwd zijn, ziedaar wat er allereerst zou te beproeven zijn.’ En op het einde van zijn artikel vraagt F. zich af: ‘Kunnen de afdelingen van het Willemsfonds en het Davidsfonds, welke aan de Franse grens gelegen zijn, die edele taak niet op zich nemen en zendelingen uitmonsteren om het Evangelie aldaar te gaan verbreiden in partibus infidelium? Kan het Algemeen Nederlands Verbond ook niet zijn best doen?’
Dat Paul Fredericq het ernstig meende met zijn voorstellen en plannen blijkt uit het feit dat hij in diezelfde tijd - 11 juni 1897 - naar C. Looten, ondervoorzitter van het Comité flamand, een uitvoerig plan stuurde (later teruggevonden door Prof. Dr. V. Celen) waarin hij het Comité flamand oproept om: 1) het Vlaams onderwijs te stimuleren en in te richten; 2) Vlaamse lezingen in ieder dorp te houden; 3) volksboekerijen op te richten met bv. werken van Conscience, Gezelle, De Bo; 4) een volksalmanak uit te geven in | |
[pagina 15]
| |
de aard van het Almanak van Snoeck; 5) het gebruik van het Vlaams aan te moedigen in de kiesstrijd o.m. door het laten drukken van Vlaamse strooibiljetten; 6) Vlaamse artikels te plaatsen in plaatselijke kranten om dan later tot een Vlaams blad te kunnen komen. Helemaal zonder gevolg is het voorstel van P. Fredericq niet gebleven, ofschoon men het antwoord van C. Looten op de belangrijkste punten teleurstellend kan noemen. Zo luidde het antwoord op punt 1: ‘Het Comité flamand kan de wens niet uiten dat het Vlaams zou onderwezen worden in de officiële scholen, aangezien deze wens toch niet zou ingewilligd worden. Evenmin voor de vrije scholen, omdat het programma reeds te overladen is en de ouders het onderwijs in het Vlaams, dat geen nut oplevert, overbodig zouden achten’. Op de punten 4 en 6 evenwel was het antwoord positief: Punt 4: ‘Er wordt beslist kleine werkjes te verspreiden over godsdienstige onderwerpen en een volksalmanak uit te geven. Punt 6: Het blad “La Croix du Nord” verklaarde zich bereid nu en dan kleine Vlaamse artikels op te nemen en de leden van het Comité worden uitgenodigd hun medewerking te verlenen om andere bladen te bereiken.’ Wij hebben sinds 1948 de draad van het plan van Prof. Fredericq opnieuw opgenomen en dit zonder dat ons dit plan aanvankelijk bekend was... en nog altijd tracht ons Komitee in Frans-Vlaanderen uit te werken wat Fredericq toen heeft gedroomd en niet zonder hier en daar een bemoedigend resultaat.
Het is zeker een grote verdienste van Prof. Fredericq dat hij zeventig jaar geleden reeds zo duidelijk heeft gezien wat er voor de redding van Frans-Vlaanderen gedaan moest worden en dat hij er zich ook daadwerkelijk voor heeft ingespannen. Fredericq was er trouwens van overtuigd dat Frans-Vlaanderen zou herleven. In zijn brief aan het Comité flamand vergelijkt hij de taaltoestand aldaar met die in Vlaams-België, waar men rond 1830-1835 ook gedacht zou hebben dat de volkstaal dood en begraven was, maar die vijftig jaar later krachtig levend bleek te zijn. Men kan de nationale heroriëntatie niet tegenhouden, schrijft hij verder in zijn brief, en hij besluit: ‘dès que quelqu'un se trouve pour remettre les eaux en mouvement, le flot monte insensiblement et devient irrésistible. Je suis sûr que vous l'éprouverez sous peu dans vos régions flamandes. Au commencement, on croit que l'eau dort et dormira toujours. En peu de temps on se convainc du contraire. Nous avons vu cela dans la Belgique, où nous et nos prédécesseurs nous avons aussi connu les jours de découragement noir.’ (Wordt voortgezet)
N.B. - Wij hebben de lange citaten uit de bijdrage van F. in de nieuwe spelling omgezet. - Wij danken de heer Jan Schepens en ook het hoofdbestuur van het A.N.V. voor de ons toegezonden documentatie. |
|