Ons Erfdeel. Jaargang 5
(1961-1962)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Vervolg XIIDe stichting van het Comité flamand de France in 1853 is ongetwijfeld bevorderlijk geweest voor de instandhouding van de betrekkingen tussen Frans-Vlaanderen en Zuid- en Noord-Nederland. In ‘De Gazette van Gend’ en andere bladen werd de oprichting van het Comité medegedeeld en met vreugde begroet. Vooral door de dynamische medestichter Lodewijk De Baecker werden lofwaardige pogingen gedaan om relaties aan te knopen met Vlaanderen en Noord-Nederland. Over deze relaties schreef de reeds genoemde Baron | |
[pagina 8]
| |
de St. Genois in zijn studie ‘Het Vlaemsch in het Noorden van Frankrijk’ (1858): ‘Het Comité kwam daerna in betrekking met onze verschillige Vlaemsche maetschappijen, die zich op werkzaemheden van den zelfden aerd toeleggen, alsmede met de geleerden, die zich hebben laten kennen door hunne verlichte verkleefdheid aen de Vlaemsche zaek. Het besloot eene boekzael van Vlaemsche werken te openen, en eene bibliographie uit te geven der gewrochten in deze tael in Frankrijk uitgegeven. Eindelijk sloot het zich een groot getal eere- en werkende leden aen, onder de voortreffelijkste mannen van Frankrijk en den vreemde’. En de St. Genois besluit zijn verhandeling als volgt: ‘De Vlamingen van België begroeten deze onderneming met hunne gelukwenschen, als of zy de voorloper ware van eene aenstaende letterkundige verrysenis. Vurig juichen zy die terugkomst tot het leven toe van een deel der oude Vlaemsche natie, welke politieke scheuringen niets terughouden van eenen sympathieken blik te rigten naer broeders aen wie ze eene vriendelijke hand over de grenzen toereiken, om gezamentlyk een gemeen doelwit na te jagen, datgene der beschaving des volks by middel van de beoefening eener gemeenschappelijke tael’. Ook de voorzitter van het Comité flamand, Edmond De Coussemaker, gewaagde van de bestaande betrekkingen bij gelegenheid van de viering van het tienjarig bestaan van het Comité: ‘La fondation du Comité flamand de France a produit une certaine sensation dans notre contrée... On l'a considéré avec bonheur, comme une institution propre à conserver la langue et les moeurs de nos pères... Ce sentiment a été vivement partagé par nos frères de Belgique et de Hollande...’
Steeds zijn er Vlamingen en Noord-Nederlanders lid van het Comité flamand geweest. Een der meest werkzame en invloedrijke leden was ongetwijfeld Guido Gezelle. We hadden ons voorgenomen hier een uitgebreide bijdrage aan zijn activiteit in en voor Frans-Vlaanderen te wijden als aanvulling bij hetgeen we reeds over hem schreven in onze bijdrage VIII maar toevallig heeft Ward Corsmit dat gedaan in het vorige nummer zodat wij ons kunnen beperken tot een bondige synthese.
Guido Gezelle's belangstelling voor Frans-Vlaanderen dagtekent uit de tijd dat hij onderpastoor was te Kortrijk (1871) waar hij zich vooral met taalstudie bezighield. Te Kortrijk was hij immers bevriend geraakt met de familie Beke die hem in betrekking bracht met E.H. François Van Costenoble, een neef van de Beke's, die pastoor was te Vleteren. Op voorstel van Van Costenoble werd G. Gezelle op 3 juli 1884 als lid van het Comité flamand aanvaard maar reeds in mei 1884 was hij klaar gekomen met een proefnummer van het tijdschrift voor Frans-Vlaanderen dat hij noemde ‘Ons oud | |
[pagina 9]
| |
Vlaemsch’ en dat veel gelijkenis vertoonde met zijn ‘Loquela’. Wij hebben lange tijd gedacht dat Guido Gezelle het tot drie nummers had gebracht maar verdere opzoekingen leerden ons dat er enkel drie min of meer verschillende proefdrukken zijn geweest van één en hetzelfde nummer dat op Kerstdag 1885 is verschenen te Belle bij F. Ficheroulle, uitgever van ‘La Bailleuloise’. Het blad werd alhier gestuurd naar de abonnees van ‘Loquela’ en in Frans-Vlaanderen waren er, volgens Cesar Gezelle, die zich beroept op een bestaande lijst, ruim honderd vijftig intekenaars.
Gezelle kon het blaadje bij gebrek aan geldelijke middelen niet verder uitgeven maar toch brak hij zijn betrekkingen met Frans-Vlaanderen niet af. Regelmatig woonde hij de vergaderingen bij van het Comité flamand te Duinkerke, Belle, Hazebroek, Vleteren enz. en op 28 september 1886 zorgde hij zelfs voor de inrichting van een vergadering in het College te Ieper waar Hugo Verriest toen principaal was. Door zijn bemiddeling zijn tal van Westvlamingen o.m. Serafijn Dequidt, Verriest, J. Samijn en ook de Fries Johan Winkler lid van het Comité geworden. Hij stelde verder een lijst op met de namen van wetenschapsmensen die als ereleden in het Comité flamand werden opgenomen. Hij zorgde ervoor dat Alexander Bonvarlet, toen voorzitter van het Comité, het Kruis van de Leopoldsorde ontving en dat Ingenaar De Coussemaker, zoon van de stichter van het Comité, als buitenlands erelid van de Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde werd benoemd. Over Ingenaar De Coussemaker liet hij in 1891 bij Siffer te Gent - als uitgave van de Vlaamse Academie - ook een beknopte levensschets verschijnen en over zijn reizen en zijn taalkundige opsporingen in Frans-Vlaanderen bracht hij regelmatig verslag uit in ‘Biekorf’ (opgericht in 1889). Naar aanleiding van zijn reizen in Zuid-Vlaanderen heeft hij ook verschillende keren een vers of een verhaal geschreven.
Al heeft zijn werkzaamheid ongetwijfeld het Comité flamand nieuw leven ingeblazen, want meer dan voorheen werd, dank zij Gezelle, in het Comité gezocht, gezant en geschreven, toch bleef het Comité nog beneden zijn oorspronkelijk programma. Dit blijkt uit de aantekeningen van Gezelle in ‘Biekorf’ over de zitting van het Comité te Rijsel op 14 januari 1891: ‘Tot Rijsel in de laatste zittinge van 't Genootschap der Fransche Vlamingen onder kenspreuke: Vaderland en Moedertaal, heeft Dr. C. Looten de leden indachtig gemaakt dat ze sedert jaren den helft van hunne kenspreuke, en tevens van hun doel, schijnen verwaarloosd te hebben; dat ze weinig of bijkans niets meer en doen voor hunne en onze moedertaal. Doctor Looten heeft de fransche Vlamingen aangewakkerd om in- en meeschrijvers te worden in Biekorf, en om dit blad te aanveerden ter openbaarmaking van hunne Vlaamsche schriften.’ Aan Pastoor Descamps, | |
[pagina 10]
| |
pastoor te Zerkel en later de eerste vertegenwoordiger van het A.N.V. in Zuid-Vlaanderen, bezorgde Gezelle tijdens zijn laatste jaren nog raad en hij gaf hem ook boeken om Vlaams te leren. Elf dagen vóór Gezelle stierf, dus op 16 november 1899, kwam Pastoor Descamps hem te Brugge bezoeken.
In dezelfde jaren dat Gezelle rondtrok in de Westhoek - misschien zelfs enkele jaren vroeger - toonde ook de Fries Johan Winkler een bijzondere belangstelling voor Frans-Vlaanderen. In 1874 verscheen zijn ‘Algemeen Nederduitsch en Friesch dialecticon’ waarin hij over de taaltoestand in Frans-Vlaanderen schrijft. Over zijn reizen en zijn bezoeken in West- en Frans-Vlaanderen, over zijn ontmoetingen alhier, over zijn vriendschap met Gezelle enz. heeft hij in tal van tijdschriften geschreven. Zo liet hij o.m. in 1886 in ‘Rond den Heerd’ een reisbeschrijving verschijnen waarin hij opnieuw de taaltoestand in de Westhoek weergeeft. Het kan interessant zijn die even aan te stippen: ‘In drieenzeventig gemeenten spreekt men uitsluitend Vlaamsch, in zesendertig gemeenten spreekt het volk beide talen. In achttien daarvan heeft het Vlaamsch echter de overhand en in de achttien andere het Fransch’.
Men kan het betreuren dat men honderd jaar geleden niet tot een ruimere en meer georganiseerde actie is gekomen. Dan zou de taaltoestand vandaag zeker heel wat gezonder zijn geweest. Moeilijkheden waren er toen echter meer dan nu. Zo dient men er o.m. rekening mee te houden dat degenen die om Frans-Vlaanderen bekommerd bleven niet beschikten over onze moderne verkeersmiddelen en dus heel wat meer inspanningen moesten doen om betrekkingen aan te knopen of om iets te ondernemen. En toch is het werk van mensen als Gezelle niet nutteloos geweest. Zij hebben ervoor gezorgd dat de Zuidvlaamse elite zich niet totaal van de rest der Nederlanden heeft afgezonderd.
(Wordt voortgezet)
P.S. - Wij stellen er prijs op hier de heer Gerard Schmook te bedanken omdat wij door zijn hulp inzage konden nemen van verscheidene boeken en documenten. |
|