De ongelukkige pierewaijer(ca. 1830)–Anoniem Ongelukkige pierewaijer, De– Auteursrechtvrij Vorige [pagina 2] [p. 2] Een Nieuw Lied, van een verliefde Minnaar met zyn Minnares. 1. Na Roosland zyn wy gevaaren, En daar woonde voorwaar myn zoet lief, Al voor myn zoet lief haar deurtje, En daar stonde, ja! tweebogaards zoet. 2. Aan den eene hing een Notemuscaatje, Aan den ander een Kruitnageltje zoet, bis. Ik dagt ik vreide met zo een Ryke, Maar het was maar een arme bloed. bis. 3. En ik nam haar by haar Handje, En ik kuschte haar zo rood en zo zoet; bis. En ik vreide haar zo lief en zo verre, Ja! tot onder de Bogaard toe. bis. 4. En de Bogaard die was 'er gesloten, En daar woonde voorwaar niemand in, bis Niet als het lieve Nachtegaaltje, En dat vloog 'er ja van boven neer in. bis 5. Nu zullen wy het Nachtegaaltje binden, Met het hoofdje al onder zyn voet, bis. Op dat hy niemand zou verklappen, Wat men onder deze Bogaard doet. bis. 6. Nu zullen wy het Liedje gaan besluiten, Ja! ter eere van de Bruidegom en Bruid, bis En dan weer vrolyk, vrolyk klinken, En zo drinken wy ons glaasje maar uit, bis Vorige