|
| |
| | | |
De staatsbedrijven in Indië
Door Dr. E.B. Kielstra.
Het debat over de staatsbedrijven in Indië, onlangs in de Tweede Kamer gevoerd, heeft niet geleid tot de uitkomsten die men er redelijkerwijze van kon verwachten.
Er is ten slotte, dunkt ons, niet veel gewonnen. Het had anders kunnen zijn.... wanneer, laat het ons ronduit zeggen, de sprekers vaster grond onder hunne voeten gevoeld hadden en zich daardoor niet al te gemakkelijk bij 's ministers antwoorden hadden nedergelegd. En ook, wanneer zij, de bijzonderheden aanroerende, de hoofdzaken niet waren voorbijgegaan.
Was er b.v. over de staatsexploitatie der djatibosschen niets anders te zeggen dan dat men de inlandsche bevolking goedkooper aan hout moest helpen? Werd ook, waar het de tinwinning op Banka of de steenkolen-exploitatie betrof, niet meer aandacht gewijd aan verschillende, zij het dan belangrijke, détailpunten dan aan de hoofdzaak: de rationeele organisatie van het bedrijf?
Het is wel te hopen, dat een volgend debat vruchtbaarder zal zijn.
Er is meermalen - ook thans - eene vergelijking gemaakt tusschen eene gebrekkige staats-, en eene met gunstige uitkomsten bekroonde particuliere exploitatie. Die
| | | | vergelijking kan nuttig zijn in zooverre, dat zij het staatsbedrijf prikkelt, zich de goede voorbeelden van particuliere ondernemers ten nutte te maken; zij kan nooit dienen als argument, om de staatsexploitatie los te laten. Want.... ook lang niet elke particuliere exploitatie is goed; wij kennen in ons land ook wel ondernemingen, die door slecht beheer te gronde gingen.
Het is voor de paladijnen van eenig staatsbedrijf eene bekende ‘handigheid’, om elke aanmerking, die men zich op den gang van zaken veroorlooft, toe te schrijven aan de (veronderstelde) zucht om de particuliere nijverheid in de plaats der staatsexploitatie te doen treden; men zag dit, ook in den laatsten tijd, meermalen. Maar.... wanneer men vindt dat een predikant zijne betrekking niet naar behooren vervult, is men toch nog geen vijand van den godsdienst! Alleen zij, die zich niet goed weten te verdedigen, grijpen naar dergelijke wapens.
In algemeenen zin kan men wel zeggen, dat de belastingen, in Indië geheven, reeds ruim zwaar drukken. Zeker, er zijn uitzonderingen; enkele gewesten op de Buitenbezittingen, thans lastposten voor de schatkist, behoeven dat niet te wezen. Doch al komt hierin gaandeweg verandering, - er is ten slotte maar één middel om de Indische financiën in zoodanigen staat te brengen dat naar behooren in de vele, thans onvervulde behoeften van Indië kan worden voorzien en een krachtiger stoot kan worden gegeven aan de ontwikkeling der algemeene welvaart. Dat middel is niet: hulp van het moederland. Al dringen wij, op billijksgronden, steeds aan op het doen vervallen van den bekenden rentepost van 38½ ton, al erkennen wij dat, wanneer dit bedrag voor Indië beschikbaar kwam, enkele nuttige zaken zouden kunnen worden ter hand genomen, op een budget van 160 millioen is dat bedrag niet van zóó overwegend belang dat men de toekomst van Indië verzekerd zou kunnen achten wanneer het beschikbaar kwam. Dat middel is evenmin het sluiten van leeningen ten bate en ten name van Indië. Dergelijke leeningen zijn sinds lang noodig, om niet het tegenwoordig geslacht te doen
| | | | dragen de uitgaven, waarvan een volgend geslacht de vruchten plukt; maar zij kunnen alleen gesloten worden ten behoeve van zaken, die, in rechtstreekschen of middellijken vorm, eene redelijke rente beloven. Doch er zijn nog zoovele uitgaven, die, hoe noodig ook, slechts, of hoofdzakelijk, als in moreelen zin rentegevend kunnen worden beschouwd - men denke slechts aan het volksonderwijs in zijn vollen omvang, of aan de behoorlijke verzekering der veiligheid, of aan bezoldiging van dienaren (dessahoofden, magangs) die thans niet behoorlijk beloond worden voor hun arbeid -, welke toch nooit uit leeningen zouden mogen worden bestreden!
Het middel om in afzienbaren tijd op voldoende wijze de schatkist te vullen ter voorziening in alle ‘gewone’ uitgaven is een ander: exploitatie der staatsdomeinen zooveel mogelijk ten bate van den Staat. Dat wil niet altijd zeggen volledige staatsexploitatie door staatsambtenaren; hoe men de exploitatie regelt, hangt af van den aard van het bedrijf.
De domeinen in Indië zijn in hoofdzaak: woeste gronden, houtbosschen, spoorwegen en waardevolle mineralen bevattende terreinen. Elk van deze verdient, met het oog op de exploitatie, eene afzonderlijke beschouwing.
In de dagen van het cultuurstelsel zijn woeste gronden op groote schaal van Staatswege in cultuur gebracht; een overblijfsel van de toepassing der destijds gehuldigde beginselen vindt men nog, al is die toepassing zeer verzacht, in de Gouvernementskoffiecultuur. Maar, zoo men ter wille der geldelijke uitkomsten die men niet missen kan of meent niet te kunnen missen, die cultuur nog handhaaft, niemand zal beweren dat de daarbij gevolgde weg de juiste is. De cultuurplichtige moet alle voor de cultuur noodige (meermalen ook onnoodige!) werkzaamheden verrichten, en ontvangt als loon een vast bedrag, thans f 15. -, voor elken pikol koffie, door hem in 's lands pakhuis geleverd. De inlander draagt alle risico: geen oogst, geen geld. Wanneer de koffie, met alle bijkomende kosten van op- | | | | schuring, administratie, vervoer, den Staat b.v. f 20. - kost, is al wat zij bij verkoop meer opbrengt, winst; en die winst, grooter of kleiner naargelang van oogst en marktprijs, is den Staat nog nooit ontgaan. Er is dus kans, dat de producent niet ontving een redelijk loon voor zijnen arbeid, maar de schatkist toch nog belangrijk voordeel uit dien arbeid trok. Slechter vorm van ‘belasting in arbeid’ kan men moeilijk aanwijzen.
Een staatscultuur, aldus op bevel der overheid gedreven, is in beginsel veroordeeld. Zij kan, gelijk de ondervinding in vroegere jaren leerde, onder gunstige omstandigheden groote baten in de schatkist brengen, - de inlandsche cultuurplichtige is altijd het kind van de rekening. Hij moet planten wanneer en waar hem dat gelast wordt, ook al is hij overtuigd dat zijn arbeid niet vruchtdragend kan zijn; onder tegenstrijdige bevelen van onzaakkundigen vergaat hem vaak de lust tot den arbeid, en in geen geval wordt deze naar behooren vergoed. Is het wonder, dat men zoo vaak kon hooren spreken van de gehate Gouvernementskoffiecultuur? En ook, dat hierdoor wrok ontstond tegen het bestuur, tegen de bestuursambtenaren, die vrijelijk beschikten over den arbeid, den tijd van den inlander?
Het stelsel, bij de Gouvernementskoffiecultuur gevolgd, vindt dan ook geen verdedigers meer.
Een geheel andere weg is ingeslagen bij de Gouvernementskinacultuur. Deze is reeds betrekkelijk spoedig geheel gedreven met gebruik van vrije werkkrachten, onder de leiding van met zorg gekozen, deskundig personeel. Inderdaad is hier, in hoofdzaak althans, het voorbeeld van particuliere ondernemers gevolgd; de bemoeienis van den resident der Preanger Regentschappen is eenigermate te vergelijken met die van een regeeringscommissaris bij eene onderneming waarin de Staat geldelijk betrokken is. Tegenover de bevolking en de gouvernementskinaonderneming staat het bestuur op een neutraal standpunt, zooals het behoort.
Men zou dus, nieuwe ondernemingen op woeste gronden van Staatswege in het leven willende roepen, niet beter
| | | | kunnen doen dan het voorbeeld der kinacultuur te volgen, zooals men dan ook reeds deed met betrekking tot de cultuur van caoutchouk en getahpertja. Maar op groote schaal zijn daartegen overwegende bezwaren: 's lands financiën zouden te groote risico's loopen; of zij belangrijk zouden worden gebaat, of groote verliezen zouden hebben te dragen, zou afhangen van weer en wind, van ziekten in het gewas, van den loop der prijzen op de wereldmarkt... De gevaren, aan landbouw-ondernemingen verbonden, mogen niet worden onderschat! Het feit, dat de honderd en meer millioenen guldens, in Oost-Java door het Nederlandsch kapitaal in de koffiecultuur op woeste gronden vastgelegd, nagenoeg geheel als verloren kunnen worden beschouwd, moge tot nadenken stemmen hen, die over het te loopen risico te licht zouden denken. Elk gewas heeft op zijn beurt eene hevige concurrentie met gewas van andere landen te doorstaan: koffie van Java met die van Brazilië, de rietsuiker met de bietsuiker, de indigo met het indigo-rein, enz. Ook mogelijke overproductie is een factor, waarmede rekening moet worden gehouden.
Eene poging om de woeste gronden door vrije Staatsondernemingen productief voor 's lands schatkist te maken moet dus, als te gevaarlijk, worden afgewezen. In bijzondere gevallen, zooals bij de kinacultuur, is daartegen geen bezwaar; op betrekkelijk kleine schaal kan men ze goedkeuren, - aan gouvernements-landbouwondernemingen op groote schaal is niet te denken.
Terecht heeft men dan ook, krachtens de agrarische wet van 1870, regelingen gemaakt waarbij de woeste gronden op Java en de meeste Buitenbezittingen in erfpacht aan particuliere ondernemers kunnen worden afgestaan. Liet het zich aanvankelijk aanzien dat de schatkist daaruit aanzienlijke, rechtstreeksche voordeelen zou trekken doordien de erfpachtsperceelen een redelijke pachtsom (canon) zouden kunnen dragen, - de ondervinding der laatste jaren heeft doen zien dat de verwachting te hoog gespannen is geweest; de ontginning en de cultuur vorderen belangrijke uitgaven, die slechts voldoende vergoeding kunnen vinden
| | | | bij goede oogsten en goede prijzen. De schatkist moet zich dus ten slotte goeddeels tevreden stellen met de indirecte voordeelen, aan de uitbreiding der bebouwde gronden verbonden: niet alleen de cultuur, maar ook het vervoer der producten, de handel daarin verschaft velen werk. Doch waar alzoo de uitkomsten der particuliere landbouwondernemingen op woeste gronden over het algemeen teleurstelling hebben gebracht, kan men zich niet vleien dat eene andere wijze van exploitatie, door staatspersoneel, voordeeliger wezen zou.
De ontginning van woeste gronden is een algemeen belang, en behoort niet door fiscale maatregelen te worden belemmerd. Dit schijnt ons de les te zijn, die uit de ervaring der laatste twintig jaren moet worden getrokken.
Een belangrijk deel van den Indischen bodem is bedekt met houtbosschen van waarde. Op Java vindt men cc. 650.000 hectaren djatibosch, aan den Staat toebehoorende. Een deugdelijk beheer daarvan - in vroegere tijden zeer verwaarloosd - is niet alleen om klimatologische en hydrologische, maar ook om financieele redenen zeer noodig; het kan op den duur, in toenemende mate, bijdragen tot 's lands inkomsten.
Sedert 1865 is men in dat opzicht ongetwijfeld op den goeden weg. Het deskundig personeel van het Boschwezen draagt steeds grooter zorg voor de instandhouding en de verbetering der djatibosschen op Java, en strekt gaandeweg zijne bemoeiingen ook uit tot de bosschen die andere houtsoorten bevatten (z.g. wildhoutbosschen), zoowel op Java als daarbuiten. De werkkring van het Boschwezen zal ongetwijfeld, in het algemeen belang, voortdurend verder worden uitgebreid totdat voor alle bosschen van eenige beteekenis, in geheel Indië, een zaakkundig toezicht verzekerd is; de waarde der bosschen zal daardoor geregeld toenemen. Voor het oogenblik vragen, uit een financieel oogpunt, in hoofdzaak de djatibosschen op Java de aandacht.
Wij laten dan het technisch beheer ter zijde, overtuigd
| | | | als wij zijn dat het in goede handen is, om slechts te spreken over de wijze van exploitatie en wat daarmede in verband staat. In 1865 (toen de staat voor eigen exploitatie geheel de middelen miste) werd de exploitatie van de bosschen aan de particuliere nijverheid opgedragen: in den een of anderen vorm werd een bosch verkocht, met de verplichting van den kooper om na velling van het hout het terrein opnieuw te beplanten. Aan deze regeling waren echter verschillende bezwaren verbonden, en meer en meer won de overtuiging veld dat staatsexploitatie de voorkeur verdient. Men heeft daartoe, in 1897, de gelegenheid geopend door eene nieuwe regeling waarbij de ‘definitief ingerichte bosschen’ worden vereenigd tot houtvesterijen van 2500 tot 10.000 hectaren oppervlak. Hier wordt het hout in eigen beheer gekapt of in het openbaar op stam verkocht en onder technisch toezicht geveld. De ‘voorloopig ingerichte bosschen’ worden in den regel nog geëxploiteerd door tusschenkomst van aannemers, na openbare uitbesteding; zij vormen vooralsnog de groote meerderheid, doch het is de bedoeling dat gaandeweg de ‘definitief ingerichte bosschen’ ten koste der andere categorie toenemen, en de toekomst zal dus zijn: staatsexploitatie van alle djatihout.
Hiertegen schijnt ons geen overwegend bezwaar te bestaan; ongetwijfeld zijn er belangrijke voordeelen aan verbonden. Onder één voorwaarde evenwel, nl. dat de exploitatie geschiede, niet alleen goed in technischen, maar ook in commercieelen zin. Het zal daartoe noodig zijn dat de man, die het hoofd is van het geheele boschbedrijf, behoudens de noodige contrôle geheel zelfstandig is; dat hij bevoegd is alles te doen wat een directeur eener particuliere onderneming, in gelijken toestand geplaatst, zou kunnen doen. Wij willen niet zeggen dat het nu reeds noodig is; maar mettertijd zal het noodig worden, dat het boschwezen eene geheel zelfstandige organisatie verkrijgt.
‘Gelukt het onder deskundige leiding met beleid en volharding voort te gaan op den ingeslagen weg, dan gaat de boschcultuur in Ned.-Indië eene schoone toekomst tegemoet en opent zij op den duur het vooruitzicht op
| | | | aanzienlijke en volkomen rechtmatige staatsinkomsten’, - zoo schreef Prof. de Louter (Handleiding 5e druk, bl. 415). Wij zijn dit geheel eens, mits aan de bovenbedoelde voorwaarde voldaan wordt.
Op de staatsspoorwegen, een domein van groote waarde, schijnen ons soortgelijke beschouwingen van toepassing. De in exploitatie zijnde lijnen hadden, op ult. 1904, ruim 160 millioen gulden gekost; de bruto-ontvangsten beliepen in dat jaar ruim 14, de exploitatiekosten, met inbegrip der vernieuwingen, bijna 9 millioen. Met deze cijfers voor oogen, kan wel niemand betwijfelen of het algemeen belang ook vordert dat de exploitatie op de best mogelijke wijze geschiede.
Het komt ons voor, dat de waarborgen voor zoodanige exploitatie thans onvoldoende zijn; zooals de heer J.Th. Gerlings het in de Indische Gids van Januari 1904 uitdrukte, ‘de hoofdleiding is niet berekend voor haar taak’, doordien de afdeeling spoorwegen aan het Departement van Openbare werken ‘op uiterst bekrompen wijze en uitsluitend met technische krachten’ is uitgerust; de organisatie geeft ‘geenerlei waarborg’ dat in verschillende aangelegenheden ‘de eischen van den spoorwegdienst tot hun recht komen;’ de exploitatiedienst mist ‘den steun van een goed ingericht algemeen beheer’. De directeur van genoemd Departement is geen specialiteit in spoorwegexploitatie, en bij zijne velerlei bemoeiïngen van anderen aard kan hij dat ook moeilijk worden; hij kan dus de algemeene leiding slechts dàn naar behooren voeren ‘indien hij gesteund wordt door eene volkomen deskundige afdeeling spoorwegen....; voor den bloei van het spoorwegwezen in Indië is het evenzeer noodig dat deze afdeeling volkomen berekend zij voor haar taak, als dat de werkkring der exploitatiechefs en de hoofdingenieurs van den aanleg goed geregeld zij.’
Alleen wanneer de organisatie van het spoorwegbestuur overeenkomstig de wenken van genoemden deskundige wordt ingericht - men moge zich verschillende wijzen van oplossing der totdusver ondervonden moeilijkheden kunnen
| | | | denken - zal men de zekerheid bezitten dat de exploitatie, met inachtneming der verschillende belangen, het meeste voordeel voor den Staat zal afwerpen.
De staatsmijnbouw wordt thans, in de voornaamste plaats, gedreven bij de tinwinning op het eiland Banka.
Eigenlijk kan men hier nog slechts in betrekkelijke zin spreken van een staatsbedrijf. Onder de leiding van mijn-ingenieurs heeft de exploitatie plaats door Chineesche mijnvereenigingen (kongsi's), die op hare beurt... de mijnwerkers exploiteeren.
Zooals in de laatste tijden overvloedig is gebleken, laat de geheele organisatie van het bedrijf veel te wenschen. Zijn de mijnwerkers ontevreden omdat zij voor hun arbeid niet voldoende beloond worden en niet deelen in de winsten, onder gelukkige omstandigheden of door grooter inspanning verkregen, - de leden der mijnvereenigingen zijn het niet minder, nu het bestuur er naar streeft, te hunnen koste het lot der arbeiders te verbeteren. Zij zijn persoonlijk verantwoordelijk voor alle door het bestuur gegeven voorschotten en verstrekkingen, voor de inlevering van al het verkregen tin, - maar de kans om door hunne onderneming belangrijk voordeel te behalen is zeer verminderd. Wanneer men de exploitatie aan particulieren opdraagt, moet men het ook kunnen aanzien dat zij daarmede gunstige geldelijke uitkomsten verwerven; anders wordt hun ondernemingsgeest gedood en vermindert hun zucht tot medewerking.
De residentie Banka is verdeeld in negen districten onder administrateurs, met het plaatselijk bestuur belast. De resident is het hoofd der tinwinning. Hij bepaalt, tot welke klasse de ontginningen behooren; hij benoemt bij elke ontginning het mijnhoofd, bij voorkeur uit de deelhebbers. Zijne administrateurs zijn zijne vertegenwoordigers in de districten.... en alle ambtenaren zijn alzoo meer in dienst van den Staat, eigenaar der tinmijnen, dan van den Staat, bewaker van aller belangen.
Ziedaar eene zonderlinge vermenging van bevoegd- | | | | heden! De resident, de vertegenwoordiger van het bestuur, wien het, om goede redenen, nadrukkelijk verboden is belang te hebben bij eenige nijverheids-onderneming in zijn gewest, is zelf de vertegenwoordiger van den grootsten ‘ondernemer’, - den Staat. Hij heeft de belangen te behartigen van de geheele bevolking in zijn gewest; hij heeft te waken dat haar geen onrecht geschiedt, - is het ondenkbaar dat hij met een of ander in conflict komt waar hij óók optreedt als tin-exploitant? Ieder blijve op zijn eigen terrein!
Daarbij komt, dat in den regel de ambtenaar, als resident optredende, wel doorkneed is in bestuurszaken, maar van tin-exploitatie weinig of niets weet. Hij kan het leeren, zeker, maar wie waarborgt dat hij, wanneer de leertijd verstreken is, nog lang op Banka blijft? De bekwamen zijn ook voor hoogere betrekkingen in 's lands dienst geschikt!
Onze overtuiging is, dat de geheele organisatie thans niet deugt, en dat geheele afscheiding van bestuur en tinexploitatie volstrekt noodig is.
Voor de tinwinning heeft men natuurlijk een chef, districts-administrateurs, mijn-ingenieurs en verder personeel noodig. Maar deze personen, zich uitsluitend wijdende aan de exploitatie van het mineraal, mogen niet tevens bekleed worden met de waardigheden van den bestuurder.
Een nijverheids-onderneming mag nooit een ‘staat in den staat’ worden, - op Banka is zij dat ten volle. Daar is de politie in handen van den werkgever! En het kan haast niet anders: waar de functiën van bestuurder en werkgever in eene hand vereenigd zijn, komt de werknemer allicht in de verdrukking.
Wij hebben thans nog een anderen tak van staatsmijnbouw: de exploitatie der Ombilin-kolenvelden. Financieel is zij, tengevolge der belangrijk gedaalde prijzen van het product, niet van groot belang. Daar de kolen ongeveer tegen den kostenden prijs per Staatsspoorweg naar Emmahaven worden vervoerd, kan voor de kolen-exploitatie nog een kleine winst worden geboekt; maar ook deze zou ver- | | | | moedelijk verdwijnen wanneer, bij die exploitatie, niet werd gebruik gemaakt van dwangarbeiders. Gedeeltelijk zijn alzoo de Ombilin-mijnen te beschouwen als eene - hoogst nuttige! - inrichting tot werkverschaffing aan veroordeelden; gedeeltelijk dienen zij, om den Staatsspoorweg ter Sumatra's Westkust geregeld van goedkoope kolen te voorzien en daarmede dien spoorweg financieel eerder ‘bestaanbaar’ te maken. Zij bieden verder het voordeel, dat onze koloniën en de daar aanwezige oorlogs- en handelsschepen tot zekere hoogte onafhankelijk zijn van den kolenaanvoer uit andere landen. Alles te zamen genomen, is het alzoo wel in het algemeen belang dat de kolenvelden geëxploiteerd worden, al beteekent de dadelijke winst voor de schatkist weinig.
Bij den tegenwoordigen en in de toekomst te verwachten stand van kolenprijzen in het verre Oosten schijnt er geen aanleiding, maatregelen te beramen voor de uitbreiding der exploitatie en tot vermeerdering van den afzet. Men heeft gesproken van nieuwe spoorwegen naar de westen de oostkust van Sumatra, doch waar de op de kolen, in hoe ruime hoeveelheid ook ter markt gebracht, te behalen winst geenszins zou kunnen strekken om de kosten der spoorweg-exploitatie te dekken en de rente van het aanlegkapitaal op te brengen, zal men wel verplicht zijn, die plannen vooreerst te laten rusten. Zeker, nieuwe spoorwegen zouden óók bijdragen tot de ontwikkeling der te doorsnijden landstreken; maar, ook met het oog op de ervaring in dat opzicht met den bestaanden spoorweg opgedaan, zal men goed doen zijne verwachting niet te hoog te spannen. Het vervoer op de thans door sommigen verlangde spoorwegen zou in de eerste reeks van jaren in hoofdzaak niet anders kunnen zijn dan een slecht loonend kolenvervoer.
De leiding van de exploitatie van den spoorweg en van de mijnen is thans in één hand, wat, bij den samenhang tusschen beide ondernemingen, ongetwijfeld goedkeuring verdient. Alleen, - ook daarbij schijnt ons meer zelfstandigheid van het hoofd noodig; de inmenging der departementen van algemeen bestuur, der Indische Regee- | | | | ring, ja zelfs somtijds van Minister en volksvertegenwoordiging kan slechts een goede exploitatie in den weg staan.
Bij mogelijke, toekomstige staats-exploitatiën zullen wij niet stilstaan. Het is bekend dat de Minister Cremer, vernemende dat de autoriteiten in Atjeh hooge verwachtingen hadden van den rijkdom der goudmijnen in Wojla, onmiddellijk de Indische Regeering uitnoodigde, daar geen particuliere ondernemers toe te laten en de mijnen voor staatsexploitatie te reserveeren. Er is tot dusver niet van gekomen; voorloopig is de illusie, dat de opbrengst dier goudmijnen eenmaal de kosten van den Atjeh-oorlog zouden dekken, geheel verdwenen, gelijk ook de verwachting dat in Midden-Sumatra belangrijke tinmijnen zouden gevonden worden, niet verwezenlijkt is. Intusschen kan men wel zeker zijn dat een staatsmijnbouw-onderneming in het een of ander deel van onze bezittingen niet achterwege zal blijven, zoodra er voldoende kans bestaat, dat zij de schatkist voordeel brengen zal.
Moge men zich dan, evenals bij de thans reeds bestaande staatsbedrijven in Indië, de tot dusver opgedane ervaring ten nutte maken, en vooral niet uit het oog verliezen wat de ervaring van particuliere ondernemingen leert!
Om schijn van wezen te onderscheiden en te weten welke winsten werkelijk door een staatsbedrijf worden verkregen, dringt men in de laatste jaren, meer en meer, terecht aan op de invoering eener commercieele boekhouding. Maar... evenzeer is noodig eene goede, niet-alleen technische, maar ook commercieele leiding van het bedrijf-zelf. Geen inmenging wordt gewenscht van allerlei autoriteiten, die zich met te veel andere zaken te bemoeien hebben dan dat zij over elk bijzonder bedrijf met juistheid kunnen oordeelen. Zij zullen trachten dit te doen, maar zal het hun altijd gelukken, en zoo ja, ten koste van hoeveel tijd, ten koste van hoeveel andere belangen ook?
Met het noodige toezicht moet eene industrieele onderneming geheel zelfstandig zijn, ook al wordt zij van staatswege gedreven.
| | | |
Bij menige particuliere onderneming heeft de Staat een winstaandeel. Men denke aan de Nederlandsche en de Javasche Bank, aan de spoorwegen in Nederland, aan de Billiton-maatschappij, aan den spoorweg Samarang-Vorstenlanden. Heeft de Staat daarbij te klagen, dat zijne belangen niet voldoende worden behartigd? En zou dat anders zijn, wanneer alle aandeelen dier ondernemingen, in plaats van aan particulieren, aan den Staat toebehoorden, en dus alle winst aan den Staat kwam?
Hoe meer wij er over nadenken, hoe meer wij tot de slotsom komen dat men, bij de organisatie van het staatsbedrijf, het voorbeeld dier particuliere ondernemingen moet volgen. Daar is de organisatie ook wel uiteenloopend, naarmate van den aard van het bedrijf, doch er is ook tot zekere hoogte overeenstemming. Het bestuur doet, binnen de grenzen zijner door de statuten aangegeven bevoegdheid, alles wat het noodig acht om den bloei van het bedrijf te bevorderen, en heeft daarvoor verder niemands machtiging noodig... Het bestuur kan eenvoudig zijn; veel schrijverij wordt vermeden; er wordt steeds gedaan wat op het oogenblik noodig is. De menschen, die tot besturen geroepen worden, kunnen zich daaraan geheel wijden en zich in alle opzichten op de hoogte van hun taak stellen.
Neem, als voorbeeld, Banka. De resident moet het bestuur voeren over het land en zijne inwoners, en moet daarbij nog de betrekking waarnemen van directeur der tinexploitatie. Doch wil hij iets in deze betrekking doen, dan moet hij voorstellen doen aan den directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid te Batavia, die op zijn beurt andere autoriteiten lastig valt, en na jaar en dag ontvangt hij eene beschikking. Zou het nu toch niet beter zijn wanneer er, geheel buiten het binnenlandsch bestuur staande, een directeur der gouvernementstinmijnen was, die, met een college van commissarissen, alles regelen kon? Die zelf zorgde voor geregelden aanvoer van goede werkkrachten; die de betaling der werklieden kon regelen, zoodat dezen tevreden waren; die de verscheping, den opslag, den verkoop van het product regelde naar de omstandigheden?
| | | |
Op Billiton geschiedt dit alles. Wanneer het noodig blijkt, verscheept men daar tinerts of onzuiver tin naar Singapore, om het daar verder te doen smelten en als Straits-tin in den handel te brengen. Zoodra het wenschelijk geacht wordt ter bestrijding van de beriberi, verstrekt men suiker aan het werkvolk. Hoeveel schrijverij zou er vereischt worden, indien men iets van dien aard op Banka wilden toepassen? Het bestuur der Billiton-maatschappij kan zijne dienaren, aan wie zij groote verplichtingen heeft, extra beloonen; in het keurslijf der gouvernementsbepalingen is daarvan moeilijk sprake. Het bestuur eener particuliere onderneming kiest zelf zijne dienaren, en stelt dezen te werk overeenkomstig hun aanleg en verdiensten; de resident van Banka moet tevreden zijn met het personeel dat men hem, in verband met andere belangen van 's lands dienst, zendt...
Genoeg om te doen zien, dat de tegenwoordige organisatie der gouvernementsbedrijven veel verandering behoeft. Hetzij men spreekt over het gouvernements-boschwezen, of over de gouvernements-spoorwegen, of over de gouvernements-mijnen, - steeds zal de slotsom zijn: stel een man aan het hoofd aan wien gij, onder toezicht van een college van commissarissen, alle macht in handen geeft. De gang van zaken bij de particuliere spoorwegen in Indië (Nederlandsch-Indische Spoorwegmaatschappij, Deli Spoorwegmaatschappij), bij de Billiton-maatschappij, bij de petroleummaatschappijen, de cultuurondernemingen enz. geeft waarlijk geen aanleiding om van zoodanige regeling nadeelige gevolgen te duchten. Integendeel.
En wanneer tegen eene staatsexploitatie op deze wijze bedenking mocht bestaan, wat zou er dan tegen zijn, de exploitatie aan particuliere maatschappijen over te dragen in dezen vorm, dat de Staat een minimum-rente van het benoodigd kapitaal waarborgt, maar daarentegen het leeuwendeel, b.v. ¾ of ⅞ der winst voor zich bedingt? Ook dan ware de ambtelijke rompslomp vermeden.
Het werd onlangs zoo juist in een Indische blad (De Locomotief van 28 November 1905) gezegd: ‘de staatsmachine is (voor het beheer van bedrijven) te ingewikkeld; om een
| | | | technisch beeld te bezigen, zou men kunnen zeggen dat geen enkele drijfas direct door den motor in beweging wordt gebracht, maar dat die beweging eerst door tal van riemschijven en drijfriemen moet worden overgebracht; één mankement bij een dezer... en de as staat stil.’
Dit bezwaar bestaat thans, maar naar onze meening kan het worden opgeheven. En eerst dan zal het gouvernementsbedrijf alle gewenschte vruchten kunnen afwerpen. Gelijk men bij eene militaire expeditie den commandant zooveel als maar eenigszins mogelijk de vrije hand laat, moet men, om de beste uitkomsten te verkrijgen, ook volledig vertrouwen stellen in de personen die men met het beheer eener belangrijke industrieele onderneming belast, en het recht van medespreken ontnemen aan allerlei autoriteiten die daartoe, technisch en commercieel, onbevoegd moeten worden geacht. |
|
|