De Noordstar. Jaargang 2(1841)– [tijdschrift] Noordstar, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 284] [p. 284] De avondstar. Lieve star, aen 's hemels transen, By den nacht, zoo ryk en schoon, Diep kan my uw schyn verrukken In des werelds kouden woon. Ja, uw glans is my een balsem, Als ik ben door 't leed getart; Gy verschaft my zuivre vreugde, Gy verdooft de nare smart. Geene van uw luchtgezustren, Lieve star, is my zoo zoet; Geene doet my meerder mymren, Wen ik haren blik ontmoet. U beschouwen, is my heilzaem: Soms myn matte geest verblyd, Klimt en zweeft door 's hemels ruimte, Onderzoekend wat gy zyt. Wat uw schikking was en wezen, Welk uw lot voor eeuwen heen? Of de zaelgen u bewoonen; Die hier kwynden in 't geween? [pagina 285] [p. 285] Of de zefirs in uwe oorden, Altyd kozen in de blâen? Of uw bloemen altyd bloeijen En bevryd zyn voor 't orkaen? Ja, gy zyt het waer de ruste Eindlyk 't bloedend hart bekroont; Gy hebt wellust en genoegen Voor hem hier op aerd gehoond. Schoone star, zoo lief en lachend, Blinkend in den duistren nacht, Zendt gy my de blydste droomen, Wyl gy 't hart van wee ontvracht. b. boucquillon. Antwerpen. November 1841. Vorige Volgende