| |
| |
| |
| |
Over Belgiën in geval van Oorlog.
Belgiën alleen, onder alle de grondwettelyke staten, biedt het droevige en vernederende schouwspel aen eener drukpers die door vreemden bestuerd wordt en byna uitsluitelyk tot den dienst van vreemden is ingerigt. Vruchteloos zou men in een ander land naer zulk een onnatuerlyk verschynsel zoeken. Nergens dan by ons is het mooglyk dagbladen te vinden waervan de opstellers, vreemd aen de zeden, aen de belangen, aen de nationaliteit van het land in hetwelk zy schryven, op dit alles nogtans eenen werkdadigen en bestendigen invloed uitoefenen. Dat die invloed nu altoos nadeelig en veeltyds doodelyk is, zal ons niemand betwisten die, van vooroordeelen vry en met gezond oordeel begaefd, eenen navorschenden blik op onze staetszaken slaen wil. Wy willen hier niet gewagen van de diepe vernedering welke er voor ons, Belgen, uit dien invloed spruiten moet, niet gewagen van het weinig grond dat wy bezitten om op onze uitgebreide regten, op onze vrye instellingen te roemen, mits wy, tot vrywillige onmondigheid gedoemd, het hooge woord over onze belangrykste zaken, aen vreemden overlaten. Neen, hiervan zullen wy niet gewagen; want mogelyk zouden tranen van gefolterde eigenwaerde, van getergde liefde tot het vaderland, dit ons opstel besproeyen, mogelyk zouden de smart en de schaemte ons beletten voort te gaen, en wy hebben heden eene waerheid te verkondigen.
In den tyd dat Frankryk, door de duizend monden zyner drukpers, Europa met eenen alverdelgenden oorlog bedreigde,
| |
| |
is er door de Franschen, die onze dagbladen besturen, veel geschreven over den rol dien Belgiën betaemde te kiezen zoo de vrede een einde nam. Dat de belangen Belgiën's voor weinig of voor niets in overweging genomen werden, is zeker; althans dezelve dienden tot masker, en het was inderzelver naem dat men by ons voor belangen van Frankryk pleitte en dat men ten eenen kant besloot tot een bondgenootschap met Frankryk, ten anderen tot eene volslagen onzydigheid.
De belangen van ons vaderland eischsten eene andere beslissing. Doch hiervan werd niet gerept.
Gelukkig is het onmannelyk gedrag der Fransche staetslieden ons uit het dringend gevaer eens onmiddelyken oorlogs komen verlossen, en heeft het nog eens, door het lot aen Mehemet-Ali, pacha van Egypten, beschoren, aen de volkeren geleerd, hoe broos Frankryks bescherming is, hoe ydel zyn gezwets. Mehemet-Ali, Polen en Italiën betalen duer hun geloof aen Frankryks beloften, hun betrouwen op Frankryks moed en magt. En zou voor ons, Belgen, het laffe gedrag van Frankryk tydens het beslissen van het smartelykste vraegpunt dat er ooit voor ons vaderland is opgerezen, eene verlorene les zyn gebleven? Zyn wy reeds vergeten hoe bitter een haet Belgiën zich lang van wege de andere Mogendheden op den hals heeft gehaeld, om dat onze zoogezegde belgische drukpers ons bestendig den naem van Frankryk's voorwacht, toekende. Het zyn de Belgen niet, maer het is de voorwacht van het iedervyandige Frankryk, die men heeft willen vervolgen en vernederen; en Frankryk heeft met ons gedaen gelyk het met alle zyne vrienden doet. Op het uer des gevaers heeft het ons verlaten. Moeten wy nu in onze noodlottige verblindheid ten voordeele der Franschen voortvaren, of wel, in geval van oorlog, ons belang zoeken waer het inderdaed te vinden is?
Dit vraegpunt is, niet in een dagblad, want daerin mag men de waerheid niet bekend maken, maer in een klein werkje, door eenen der bekwaemste mannen van ons vaderland behandeld; en de oplossing welke hy daerstelt, is voor ons des te belangryker en van des te meer gewigt, dat dezelve met de bezondere
| |
| |
belangen der Vlamingen overeenkomt, ofschoon de schryver, de heer Grandgagnage, raedsheer by het Hof van Beroep te Luik, en door zyn woon en door zyne geboorte tot de waelsche gewesten behoore.
De achtbare schryver begint zyn schrift met het onderzoek der middelen die Belgiën zou kunnen te werk stellen om in geval van algemeenen oorlog zyne volksonafhanklykheid te redden. Men kan uit's mans woorden gissen dat volgens zyn gevoelen een algemeene oorlog vroeg of laet de uitslag van den tegenwoordigen stand van Europa zyn moet. Hy bewyst dat een verbond van Engeland met Frankryk nimmer van eenigen duer zyn kan, om dat Engelands belangen schier van dag tot dag veranderen en zich volgens de eischen van deszelfs uitgebreiden koophandel verplaetsen. Van de andere Mogendheden wordt Frankryk gevreesd om dat de bezadigde mannen, de wyze staetslieden de minderheid der Franschen uitmaken, en dat de groote meerderheid er uit woelgeesten en dolschryvers gevormd is. - Voorts de kwestie der onzydigheid onderzoekende, bewyst de schryver dat Belgiën niet kan onzydig blyven, dat het sinds lang het slagveld van Europa is. Eene gewapende onzydigheid is ook onmogelyk en nog onmogelyker is een bondgenootschap der mindere staten Europa's om zich wederzydsch de gemeene onzydigheid te verzekeren.
Dit alles door historische daedzaken en door hooge redenering bewezen, zoekt de schryver een zekerder middel om het belgische volksbestaen te beschermen en vindt het in den stelregel van rede en ondervinding die zegt dat de kleinere volken geene wezenlyke kracht bezitten dan voor zooveel zy met sterkeren een vast verbond hebben aengegaen.
‘Hier, gaet hy voort, hier moet Belgiën zich verscheidene kwestiën van een hoog aenbelang voorstellen: wil het onafhanklyk blyven? - Welk lot is er aen hetzelve voorbewaerd indien de Franschen in de worsteling verwinners blyven? - Welk lot integendeel kan het verwachten indien de zege aen de bondgenoten blyft? - In geval wy, door overmagt gedwongen, van onze onafhanklykheid moesten afzien, wat zou er voor ons verkieslyk zyn; eene vereeniging met Frankryk, eene herstelling der Nassouwen of een geheele of gedeeltelyke inlyving in het koningryk Pruissen?’
| |
| |
‘Zeker, deze kwestiën zyn ernstig, zeer ernstig; en nogtans komt er my maer één antwoord als mogelyk voor; indien Belgiën by zyne onafhanklykheid staen blyft, (en daerby zal het staen blyven,) moet het van het fransche verbond afzien, moet het zich rondborstiglyk met de vereenigde Mogendheden verbinden.’
Na betoond te hebben dat het in Frankryk een algemeen en ingeworteld gevoelen is, dat dit land slechts zyne volmaet van magt en van heerlykheid zal bezitten wanneer het zyne grenzen tot op den oever van den Rhyn zal hebben voortgeschoven, en dat wy op het hoogst gevaer loopen vroeg of laet met Frankryk te worden ingelyfd, vervolgt hy:
‘Men zal niet nalaten my te zeggen: wat gy voorstelt, zou van wege Belgiën eene oefening van ondankbaerheid zyn: het is zyn bestaen aen Frankryk verschuldigd, en gy wilt dat het heden voor Frankryk vyandig wordt; in vergoeding van den welwillenden onderstand welken de Franschen ons in de dagen des gevaers verleend hebben, zouden wy hun den oorlog aendoen, zouden wy den moed hebben ons met hunne vyanden te verbinden.’
En verder.
‘Langs eenen anderen kant mag men twyfelen of de rede van dankbaerheid stiptelyk in de praktische staetkunde kan worden aengenomen. De staetsbesturen haten niemand; maer zy beminnen niets dan hunne belangen, en, zonder gevoelens die altyd loffelyk zyn te willen kwetsen, bepael ik my met te vragen of het uit zuivere neiging tot Belgiën is dat Frankryk hetzelve heeft beschermd, verdedigd, ja, daergesteld; en of wy wel aen Frankryk alléén onze onafhanklykheid verschuldigd zyn? De vredelievende staetkunde van wylen den Koning van Pruissen, Frederik-Willem III, heeft, by de oplossing van het belgische vraegpunt, krachtdadiglyk tot het vermyden van den oorlog medegewerkt. Indien, sedert 1830, Frankryk veel langs zynen kant voor het vestigen onzes volksbestaens gedaen heeft, is dit waerschynelyk zoo geschied omdat het ons niet heeft kunnen of heeft durven voor zich nemen. Het heeft met zich zelve een verdrag aengegaen jegens de traktaten van 1815. Een Koningryk met verschansingen en sterkten doorzaeid, was er toen tegen Frankryk opgerigt, en, niet beter kunnende, heeft het de gelegenheid waergenomen om dit koningryk te ontlitten, om dit bareel welke het te verre van den Rhyn afsloot, gedeeltelyk te slissen, of ten minste eene bevriende natie aen deszelfs zyde te herplaetsen. Dezelfde inzigten waren Frankryk's dryfveêr wanneer het in 1831 den hollandschen inval terugstiet. Te meer, met de inneming van Antwerpen 's kasteel gaf het een bywys van kracht en magt voor het oog van Europa. In dit alles nam het zyn eigen
| |
| |
belang tot leiddraed. Volgen wy op dit punt het voorbeeld Frankryk's na, en nemen wy, hier bezonder waer het het heil des vaderlands geldt, het belang des vaderlands voor eerste dryfveêr. Is het zelfs niet toegelaten de welwillendheid en de genegenheid van een land voor een ander eenigzins verdacht te houden, wanneer men aenziet hoe hardnekkig het sluiten van het verdrag geweigerd wordt dat tot uitwerksel zou hebben de wederhoorige voootbrengsels van beide volken eenen gemakkelykeren en breederen uitweg, te verschaffen. Buiten Engeland geloof ik niet dat er een land bestaet waer het handelstelsel van verbieding nauwer en enger is dan in Frankryk.’
Maer eene andere tegenwerping doet rich op. Zullen wy meer verzekerd zyn onze onafhanklykheid te bewaren met ons met de vereenigde Mogendheden te verbinden, met die Mogendheden die, als een bareel om den vyand tegen te houden, het koningryk der Nederlanden gesticht hadden, en die ons met zulk een tegenzin, in 1830 haer werk hebben zien verydelen; met ons te verbinden met die overmengde koningsheerschappyen welke wy zoo ruw gestooten hebben, vryheden uitroepende als welke er geene andere natie bezit?
En hierop antwoordt de schryver: ‘Ja dit zullen wy, want Belgiën wordt om zyne vryheden niet gehaet om dat het dezelve niet misbruikt heeft, om dat het geene grondstelsels die de maetschappy kunnen omverresmyten, heeft aengepredikt. Belgiën heeft wel is waer voor een tyd het bareel verbroken welk de vereenigde Mogendheden tegen de inrukkingen van Frankryk hadden opgeworpen; maer indien Belgiën, zyne verwydering toonende voor Frankryk en voor den oproer en de regeringsloosheid waerin dit rampzalige land gedompeld ligt, zich regtzinnig met de Mogendheden verbond, zouden deze, in die daedzaek eene waerborg voor de toekomst vindende, Belgiën aenzien als een ware bareel tegen Frankryk en een zekerder mogelyk dan het koningryk in 1815 voor de vuist gevormd, en dat toch altoos van al te zeer verschillende deelen scheen saemgesteld. Het verstaet zich bovendien dat zulk een verbond, altoos het voorwerp zyn moet van een bezonder verdrag in hetwelk Belgiën een onderstand van honderd duizend soldaten, en eene reeks van geduchte verschansingen aenbiedende, de gunstige voorwaerden voor zyne toekomst verwerven zou.’
| |
| |
Dan onderzoekt, de achtbare vaderlander, of het verdrag van onzydigheid dat men aen Belgiën heeft opgedrongen, zelfs van wege Frankryk en de Mogendheden als ernstig beschouwd wordt, en hy antwoordt loochenend. Nogtans, zegt hy verder, zou men het verdrag met de Mogendheden kunnen onderwerpen aen de voorwaerde van eenen aenval langs de zyde van Frankryk; aenval die volgens hem, en wy deelen volkomen in dit gevoelen, altoos plaets moet hebben, omdat er van wege het huidige Frankryk geen oorlog te verwachten is dan die tegen de verdragen van 1815: ‘ook, vervolgt hy:’
‘Ook is het op dit oogenblik niet onbelangryk te lezen wat de fransche dagbladen over onze onzydigheid leggen. Men ziet ze, en zelfs menigen welke tot de verregaende oppositie behooren, of duidelyker welke behooren tot het gevoelen welk het sterkste op de traktaten van 1815 gebeten is, men ziet ze, zeg ik, ons op vaderlyken toon de onzydigheid aenpreken en aenbevelen. Maer achter deze schoone woorden valt het gemakkelyk de Rhyn te zien vloeyen; en ik bewonder onze goede dagbladen van Belgiën die dit alles met plegtigheid opteekenen. De Franschen hebben zeer duidelyk het eenig punt erkend waer het anker onzer welvaert vatten kan; en zy zoeken ons elders te verstrooyen, ons te bedodden met eene onzydigheid welke ons weerloos aen Frankryk overlevert.’
Dan, na gezegd te hebben hoe veel en hoe gewigtige redens zich verzetten tegen een verdrag van verbond tusschen Belgiën en Frankryk, brengt hy de bewyzen hervoor welke kracht en klem byzetten aen het gevoelen dergenen die denken dat in een algemeenen oorlog, Frankryk de nederlage zou ondergaen, en beweert hy dat een verbond met Frankryk van onze zyde zou zondigen tegen de twee volgende regels in den staetshandel aengenomen 1o dat men over het algemeen zich met de magtigsten verbinden moet, 2o dat men zich nooit mag verbinden met hen die, zoo zy de overheid behalen, het meest onze onafhanklykheid bedreigen. Daerenboven, zegt hy, staet het vast dat er uit een verbond van Belgiën met Frankryk voor ons het volgende spruiten moet: zoo Frankryk de overwinning behaelt, worden wy fransch, zoo het de nederlaeg ontmoet, is voor ons, van wege den verwinner, geene genade te verhopen.
| |
| |
Maer zoo genomen dat wy onze onafhanklykheid moesten verliezen, dat wy met Holland, Pruissen of Frankryk moesten worden ingelyfd, welk een van deze ongelukken zou voor ons het ligste zyn? Om dit vraegpunt optelossen, onderzoekt de schryver den staet der drie ryken, den volksgeest van Belgiën, de belangen der nyverheid en des koophandels, aen wie de staetkundige schokken altoos zoo nadeelig geweest zyn en immer zyn zullen.
‘En indien een groot gedeelte der Belgen de Franschen door de tael en sommige gewoonten, naby treedt, dan toch sluiten wy ons digter by het duitsche geslacht door de vastheid van geest en de bezadigdheid der gedachten, en meer dan de helft van de belgische bevolking behoort door oorsprong en tael tot den Saksischen volksstam.’
Nu keert hy weder tot Frankryk om te bewyzen hoe noodlottig onze inlyving met dien woeligen staet zyn zou. Zie hier 's mans woorden:
‘Nu is het tegen dank dat ik ga spreken van Frankryk, van dat groote en schoone Frankryk, dat zoo lang aen het spits der beschaving voortrad, maer dat nu stil staet en valt, hygende onder het juk der partyschappen en der kwade driften welke zy aenhitsen. Het is my niet noodig de edele hoedanigheden die het fransche volk kenschetsen, voortestellen. Maer met eene levendige inbeelding begaefd, altoos rap, altoos tot de uitersten geneigd, het goede en het kwade met denzelfden drift najagende, kloekmoedig tot de blindste waeghalzery, geestdriftig tot de gekheid toe, ydel, en tegelyk kinderlyk, ligtgeloovig voor alles wat de nationale ydelheid aenspreekt, en daerom ook altoos bereid om zich te laten wegslepen, verdwalen, gebruiken door huichelaars van alle slach, door de leugenachtige magtspreuken van de drukpers, woelt het fransche volk en verteert het zich in de koorts eener vryheid voor welke deszelfs driften het in der waerheid niet vatbaer maken. Het is slechts in Frankryk dat men wezens kan zien die zich met zede begaefd wanende, zich zoo blindelings aen de gevoelens van zulk of zulk een dagblad verslaven, en dat men twintig of dertig miljoenen menschen kan aentreffen die zich zoo slaefsch door twee- of dry honderd dagbladschryvers zullen laten geleiden. Wat valt er by te voegen wanneer men zelfs de waerdigste de verhevenste mannen laffelyk het hoofd ziet buigen voor den afgod van de val- | |
| |
sche volksliefde welke een dagblad bieden kan? Reeds is de burgerwacht besmet: men poogt het leger te doen wankelen: waer zal het kwaed zich bepalen? Want in zulk een land is de drukpers noodwendiglyk tot het uiterste gedreven; schryvers en lezers, allen gaen voort van hetzelfde punt, en een driftvol publiek kan zich slechts tot eene driftvolle drukpers voorliefde gevoelen. By dien samenloop van driften altoos aenhitsend, aengehitst, en de eenen door de anderen overdreven, beseft men ligt hoe schrikkelyk de invloed der dagbladen in Frankryk zyn
moet, hoe ligt de publieke rede verdolen kan en waerom daerentegen de raedgevingen van de wysheid en de bezadigdheid zoo moeyelyk zich begrypen doen. De drukpers, welke vooral eene loering is op geldelyke of staetkundige winst, trekt haer voordeel uit die noodlottige gestemdheid der geesten: zich op alle driften beroepen, de nationale ydelheid zonder ophouden prikkelen, en, om hierin te slagen, de daedzaken vervalschen, de loffelykste inzigten vergiftigen, zelfs veeltyds liegen met eene ongehoorde stoutheid, dit alles kost haer niets; want buiten hare belanghebbers, buiten hare lieden van roof en van buit, kan zy altoos nog rekenen op hare onnoozelen en dwazen. Maer nog verder gaet het kwaed; en daer het in de menschennatuer zoo geschapen is dat de driften geweldelyk aengestookt zich in daedzaken zoeken te vervormen, volgen de beroerten, de moorden, en die schakeling der Fieschi, Alibaud, Meunier, Darmès en wie nog, die op dit oogenblik de schandvlek zyn van den Franschen naem. Wil het huidige Frankryk met deszelfs voorwacht van slechte dagbladschryvers, oploopmakers, koningsmoorders, eindigen met Karel X en zyne laetste bevelbrieven te verregtveerdigen?’
‘Neen het is dit Frankryk niet dat op de voorliefde der Belgen mag aenspraek maken.’
En na gezegd te hebben dat het waer is dat Belgiën en Frankryk eene wyl lang hetzelfde pad bewandeld hebben, vervolgt hy:
‘Maer weldra volgden Frankryk en Belgiën een tegenovergestelde baen. Belgiën, zyne jonge vryheden met wysheid gebruikende, legde zich met vreedzaemheid toe om er de gelukkige vruchten van te plukken, om zyne bronnen van rykdom te ontwikkelen, om die yzeren wegen, waerover men nu in Frankryk nog maer begint te spreken, te scheppen en te verlengen. De Belgen weten zeer wel dat hunne staetkundige instellingen niet volmaekt zyn. Maer om die te verbeteren loopen zy niet opschuimend, met verwarde hairen en den dolk in de hand langs de straten. Wy betrouwen op den tyd, op de ondervinding, op een wys en kalm onderzoek om de gebreken onzer inrigtingen stilletjes aen te hervormen. Dit is het schouwspel niet dat ons Frankryk oplevert. Voor het tweede mael vergetende dat het geluk het doeleinde der volkeren, de vryheid een middel, niets dan een middel is, noodzakelyk, ja, maer welkers gebruik gematigd moet worden, springt Frankryk weder van eerst af de palen te buiten. Het geeft
| |
| |
zich aen ydele bespiegelingen over, dit land voor welk het zoo noodzakelyk is dat het zyne zaken laet besturen door de weinige praktische mannen die het bezit. Het geeft zich ten prooi aen eenige staetkundige gelukzoekers; en ten hoogste ontbloot van den burgermoed welke de partyschappen durft tegenstaen, laet zy zich door allen betwisten en verscheuren. Geen wederstand, roept men ter aller zyde, de wederstand tergt ons! - Men wederstaet? Hoe kan het anders. Inderdaed hoe zou men niet moeten wederstaen aen lieden die, ombekwaem zelfs om eene gematigde vryheid te verdragen, zich met woede in den doodenden afgrond eener grenzelooze vryheid nederstorten.’
Alles herhalen wat de achtbare schryver over den huidigen stand der partyschappen in Frankryk zegt, ware ons onmooglyk, zelfs ware het ons onmogelyk al het merkweerdigst dat hy hierover meldt, aentestippen.
Zoo veel redens pleiten er tegen een verbond met Frankryk, zegt hy ergens dat:
‘Ik zal niet afzonderlyk spreken van de belgische geestelykheid, die de vereeniging met Frankryk vyandig schynt, noch van de vlaemsche gewesten, welke meer dan de helft der bevolking van ons Koningryk uitmaken en over het algemeen zich altoos voor deze vereeniging verwyderd getoond hebben; want ik denke dat die zelfde geest van verwydering in al het overig onzer bevolking verspreid is.’
Zie hier de slotrede van dit allezins merkwaerdig schrift, dat een waer genoegen by alle opregte vaderlanders gebaerd heeft, en den innigen geest die de meerderheid der Belgen bezielt, onder een geheel ander oogpunt zal doen kennen, dan dit waeronder dezelve zoo lang, helaes! door onze fransch-belgische dagbladen beschouwd is:
‘Dit zyn, in den tegenwoordigen tyd, de denkbeelden die my schynen de bezonderste vraegpunten te beheerschen, waer het vaderland in betrokken is. Zyne slechte driften en zyne wilde partyschappen inkortende, zal Frankryk mogelyk eens van zyne lange ontsteltenissen uitrusten; zal het in het midden der volken de plaets hernemen waertoe het zoo lang heeft regt gehad door zyne gevoorderde beschaving en zyne hoogteschatten ligging; zich zelve bedarende, zal het afzien van Europa te ontrusten en van altoos de toekomst met verwoestende grondstelsels te dreigen. Dan ook zullen de Mogendheden zich kunnen geruststellen. Velen zelfs ophoudende zich voor het gevaer der gedachten en voor derzelver besmet- | |
| |
telykheid te behoeden, zullen weder op den stand van Europa eenen aendachtvollen blik kunnen slaen. Zullen dezen willen erkennen, - zoo als Frankryk er zich by wylen mede te vleyen schynt, - dat een nieuw stelsel van staetsvereffening niet onmogelyk is, en dat, zoo zy-zelven alle hare kracht, eene meer te samengetrokken kracht van noode hebben, het ook terzelfder tyd betaemt Frankryk meerder magt bytezetten, om zich gezamentlyk tegen groote overheerschingen en uitgebreide aenwinningen van grondgebied, te verzetten? Indien het mogelyk is die uitslag in de duisternis eener verre toekomst te zien doorstralen, dan zeker zal Belgiën ongetwyfeld veroordeeld worden om in die nieuwe herstichting der koningryken zyn bestaen in de weegschael te zien zetten; en, zoo het in deszelfs lotbeschikking is van zyne onafhanklykheid te moeten afzien, dan zal het, en dit nog niet zonder smart, zich met het groote en kalme Frankryk kunnen vereenigen, maer nooit, zoo wel onder de betrekking zyner belangen als onder die zyner genegenheden, zal het zich willen vereenigen met het land der regeringsloosheid, des oproers en der moordery.’
‘Ik herhael en ik zeg:’
‘De kleine staten hebben alles te vreezen van den oorlog tusschen de groote Mogendheden.’
‘De onzydigheid zal hun meest altyd rampspoedig zyn.’
‘Zy moeten verbond maken, niet alleen met de magtigsten, maer bezonder met diegenen welke het minst hun volksbestaen bedreigen.’
‘Die dubbele voorwaerde bevindt zich voor ons in een voorwaerdelyk of onvoorwaerdelyk verdrag met de verbondene Mogendheden.’
‘Frankryk alleen onder de groote staten, heeft belang om Belgiën te veroveren.’
‘In geval van oorlog, welk een stand wy jegens Frankryk ook nemen mogen, vriend, vyand of onzydig, worden wy fransch zoo Frankryk de overhand behaelt.’
‘In den tegenwoordigen toestand der zaken schynen de vereeniging met Holland en zelfs de vereeniging met Duitschland min ongunstig dan de vereeniging met Frankryk.’
‘Maer de onafhanklykheid boven al.’
d.t.
|
|