den geachten schryver’ zegt de recensent verder ‘dat hy hier in anders denkt dan wy.’ - Dat de heer recensent zich daer niet mede bekreune; het spyt ons in het minste niet de waerheid uit de verdraying te kunnen onderscheiden. - ‘Wat de beleedigende uitdrukkingen aengaet waervan in de teregtwyzing wordt gebruik gemaekt’ vervolgt het Kunst- en Letterblad, ‘wy laten die onaengeroerd liggen’ - Hier op antwoorden wy dat, zoo er uitdrukkingen zyn welke niet zeer vleyend voorkomen, dezelve toch waer zyn en toepasselyk gebruikt; en dat wy de kunst niet bezitten, om onder schoone en bedekte zinsneden de waerheid te maskeren.
Wat nu de persoonlyke kennis waerop de recensent zich beroept, aengaet, denken wy dat die in het geheel of ten deele geenen invloed op ons gedacht in schrywyze mag uitoefenen en dat wy hier slechts het publiek in 't zigt mogen hebben wien die persoonlyke kennis niet bekend is en die mogelyk, nu er gewag van gemaekt wordt, de bedrevene herdraying nog schuldiger zal vinden, vermits ze uit de pen eens vriends gevloeid is. Doch laet ons deze vraeg, welke onze tegenstrever niet had mogen aenraken, daerlaten; want persoonlyke oneenigheid mag er uit letterkundige kwestiën niet voortspruiten. Wanneer men in het letterkundig strydperk treedt, mag men niets als letterkundige wapenen gebruiken, en ook mogen de beschuldigingen niet anders als letterkundiglyk opgenomen worden.
Wy hopen dat onze tegenspreker dit zal verstaen en wy eindigen met te verklaren dat wy in het geheel en ongeschonden onze teregtwyzing staende houden, en slechts ter beoordeeling tusschen ons en onzen tegenschryver het onpartydig publiek inroepen.
de bestierder, p.f. van kerckhoven.