doch juist op dit heilzaem oogenblik komen hem de geregtsdienaren opzoeken en hy wordt eene tweede mael in de gevangenis geworpen. Rubens wien de gesteltenis der ongelukkige familie bekend is, maekt een edelmoedig gebruik van zynen invloed by het vorstelyk hof en verkrygt genade voor Johan, wanneer het schavot reeds bereid staet. Dit alles is gemengd met het vieren van het patroonfeest van Rubens.
De leiding des stuks, zoo men er het vieren van Rubens patroonfeest uitlate, schoon niets nieuws, niets uitstekends bevattende, is, zoo als men ziet, redelyk wel gevonden en is zeker ryk genoeg in schoone onstandigheden en driftsbewegingen. Ook gelooven wy dat de H. Van Duyse oneindig meer voordeel uit het voorwerp had kunnen trekken, dan hy wel gedaen heeft. Laten wy een weinig de karakters der byzondere personagien nagaen.
Het schelmstuk van Johan dat slechts door minnenyd ontstaen was, is wel wat redelyk hoog door Johans vader opgenomen, en verdient geenszins de vloeken, verwytingen, en miskenning des ouderlings. Doch deze heeft hierby zyn fortuin verloren, en de lezer zou ligt aengepord zyn te gelooven dat het slechts die rede is en niet het schelmstuk in zich zelve, welke hem zynen zoon zoo onverzoenlyk doet haten. De daed van Rubens had niet min schoon geweest, wanneer de vader van Johan voor dezen laetsten altyd een vaderlyk medelyden getoond had en rekening zyner driften had gehouden. Het oogenblik der terugkoomst van Johan onder het vaderlyke dak, had er ook niet min treffend en vol gevoel voor geweest. Een weinig belachelyk is de ouderling, wanneer hy na de verlossing zyns zoons aen Rubens zegt:
Bladz. 82. ‘ô engel der aerde ik schenk u myn zegen.’ -
Weet de heer Van Duyse wel dat er van het verhevene tot het belachelyk slechts één stap is? - Is het ter goeder trouw dat Rubens hier op antwoordt:
‘Hy is my boven alles dierbaer?’
Dit alles, bekennen wy het, ontneemt de achting welke wy voor de personagien gevoelen, en dit zoude de dramatische schryver nooit mogen uit het oog verliezen.