De Noordstar. Jaargang 1
(1840)– [tijdschrift] Noordstar, De– Auteursrechtvrij
[pagina 177]
| |
Driejarige pronkzael
| |
[pagina 178]
| |
gaet; te Rome bewonderd, te Antwerpen goedgekeurd, te Parys verstooten, te Brussel met den koperen eerpenning (laetste klasse) begiftigd en dan weder te Antwerpen met het kruis van Leopold vereerd!! Daerby door sommige dagbladen met weinig kennis geprezen, door anderen met nog minder kennis gelaekt, by de eenen een meesterstuk, by de anderen een wangewrocht!! En inderdaed wat is de Patrokles? Een heerlyk meesterstuk waerop er secundum artem nog al iets op te merken blyft. De Kristus in het graf gelegd, (no 232-33-34) van denzelfden schilder, is een stuk van een godsdienstigen en kalmeren aert. Ook over dit gewrocht zyn de verschillendste beoordeelingen geveld. Het is een treffend tafereel, ryk en krachtig in kleur, ryk en wys in teekening en samenhang: het spreekt tot het hart en bereikt dus het hoogste doel der kunst. En echter zouden wy op de vraeg of het onberispelyk is, loochenend moeten antwoorden. Het hoofd der Eva is niet bevallig en draegt veeleer het merk der verstandeloosheid dan die der onnoozelheid; het wezen der vrouwen in het middenstuk is zonder leven, styf en afgebroken in omtrek. De engel des kwaeds. Zoo grootsch van teekening, zoo schoon van kleur en van gevoel, is met een sluyer ongeven die niet weinig aen den werpslinger der kinderen gelykt, en den diepen indruk, welken dit beeld in den geest zou laten, ten deele wegneemt. Te vergeefs, volgens ons, brengt men in dat die sluyer iets met de slang gelykends heeft. Wy kennen den H. Wiertz een kunstenaer al te ryk aen vinding en aen smaek, om te gelooven dat hy tot zulke getrokkene allegories zynen toevlugt zou nemen. Het tafereel dat, na den Patrokles, aller oogen door deszelfs grootte tot zich trekt, is de martelie van St. Lauwreis, (no 235) door den H. Wouters, te Mechelen. Dit tafereel belooft ons eenen goeden kerkschilder te meer; verscheidene deelen zyn op hetzelve meesterlyk geteekend en gekleurd, anderen laten onder beide betrekkingen te wenschen overig. Over het algemeen is dit tafereel wat ledig en het doek wat groot voor het bedryf dat er op gebeurt. Het bovendeel van hetzelve is met deszelfs onderste gedeelte niet al te eenstemming van kleur; doch om | |
[pagina 179]
| |
aen de waerheid niet te kort te doen, moeten wy bekennen dat zulk iets, door de plaets voor welke het bestemd is, kan vereischt worden. Een ander tafereel van den H. Wouters, is de Giotto in de werkplaets van Cimabüe, (no 332.) Dit stuk is klein van omvang, en zoo wel gevoeld van kleur dat het met regt voor een meesterstukje zou mogen doorgaen, indien de teekening deszelfs even zoo voldoende was als het koloriet. De H. Wouters is van nu af aen eene goede schilder en van hem alleen hangt het af er een groote te worden. Wy wenschen hem moed, geduld en lust tot arbeid. De H. Correns te Antwerpen; heeft ons dit mael met geen enkel tafereel van grooten omvang begiftigd. Slechts drie kerk tafereelen van mindere grootte heeft hy ten toon gesteld: St. Franciscus in geestontheffing, (no 257) St. Franciscus in gebed en St. Johannes de Evangelist. Deze drie tafereelen zyn goed van kleur en van teekening, veeltyds wel beseft en uitgedrukt. Het is echter niet op het zigt van deze stukken en nog veel min op die van nog kleineren omvang, dat wy ons vermeten zullen een oordeel te stryken over den voortgang eens kunstenaers die reeds door menig heerlyk gewrocht bekend is. De H. Reykersz, te Antwerpen en de H. Van de Velde te Burgerhout, zyn beide kerkschilders die veel schynen te beloven. Mangel aen smaek en keus is het hoofdgebrek dat wy in hunne wederzydsche tafereelen hebben opgemerkt. Beider kleur, schoon zeer verschillend van aert, is in verre uit niet onberispelyk. Met de overige tafereelen van grooten omvang zullen wy, om rede, ons niet langer bezig houden, en onmiddelyk tot de zoogezegde genre-schildering overgaen. Deze verschaft ons een breeder veld. Wy volgen den Katalogus, De H. Berthon, te Parys, heeft ons onder het no 27, de laetste stonden van Clarisse Harlowe, doen zien, hoe men, met den besten uitval, eene engelsche kunstplaet in olieverw kan enlumineren. Over het stuk, de Huwlyksgift (no 75) van den H. Duval le | |
[pagina 180]
| |
Camus, een andere franschman die in België niet zonder faem is, zouden wy breedvoerig ons gedacht doen kennen, indien wy niet vreesden hetzelve aen onze gewaende gallophobie zien toeteschryven. No 90, de Vicar of Wakefield, door Mev. Geefs te Brussel, is schoon van teekening, van samenstel en vorm, aengenaem en levendig van kleur, treffend en stil van uitdrukking. In de tegenwoordige pronkzael beschouwen wy hetzelve als het beste stuk dier dame. De heer H. Gregoir, te Antwerpen, heeft onder het no 99, een tafereel uit den tyd der beeldstormers ten toon gesteld; als de aenvang van een jonge kunstenaer heeft dit stukje ons wel bevallen; er is veel verscheidenheid en beweging in hetzelve. Mangel aen lucht is deszelfs hoofdgebrek. De H. Hunin, zal in de toekomst ons iets beters moeten aenbieden dan zyn Moederangst no 109, indien hy voornemens is den naem welken men hem by de laetste pronkzael te Brussel gemaekt heeft, niet in de vergetelheid te laten vallen. Het schildery van den H. Kruseman, te 's Hage, groep Italjaensche landlieden, (no 127,) is voor de steenplaet uitgekozen. Dit tafereel heeft, en te regt, veel byval verworven; echter wenschten wy wel dat deszelfs kleur in sommige deelen iets vetter en molliger ware en dat de ouderdom van het kind dat op de knien zyner moeder rust, voor elkeen geen raedsel bleef. Het geliefde kind, (no 223,) van den H. Vertommen, te Antwerpen, is een stukje welkers onderwerp aengenaem, welkers samenstel gelukkig is. De stoffen van dit tafereeltje zyn wel geschilderd, maer het vleesch der personaedjen is weinig doorschynend en is, als kleur, wat bezyden de natuer. Die schilder heeft aenleg en wy hopen hem by eene toekomstige pronkzael vollediger loftuitingen te mogen geven. De H. Battaille, te Antwerpen, is van al de jonge schilders die in hunne tafereelen eene historische daedzaek hebben getracht hervoor te brengen, degene welke volgens ons het beste geslaegd heeft. Zyn schildery is vry goed van toon, en heel goed zouden wy zeggen, indien de hooggele jas en de purpere broek | |
[pagina 181]
| |
van den jongen Rubens ons niet onaengenaem en als een smaekgebrek, getroffen hadden. De samenstelling is gelukkig en ook gelukkig is de uitdrukking der verschillende gevoelens en aendoeningen welke men op de wezens der personaedjen lezen mag. Dat de H. Battaille met yver en moed voorttrede en eerlang zal men hem als een verdienstelyke meester begroeten. De H. Claes, te Antwerpen, heeft ons insgelyks op zyn doek eene historische daedzaek willen voorschetsen. De H. Battaille heeft in het leven van Rubens geput, de H. Claes in dit van den grooten toonkundigen Van Beethoven, wiens vader ook een Antwerpenaer was. De samenstel van dit tafereel is goed, maer iets of wat te vol en de kleur is niets minder dan krachtig. Na deze opmerking moeten wy openhartig bekennen dat wy in dit tafereel kiemen van een waer talent hebben meenen te ontdekken en dat wy vertrouwen dat de H. Claes dezelve door arbeid en studie zal doen opschieten. Een meester wiens verdienste sints lang geen vraegpunt meer uitmaekt, de H. De Block, te Antwerpen, heeft dit mael geen enkel tafereel van grooten omvang ten toon gesteld. Echter heeft hy getracht ons dit verlies te vergoeden, met drie kleine tafereeltjes die allen de bewondering der kunstkenners hebben verworven en aen derzelver maker een hoogen rang als kolorist en penseeler hebben behouden. Het kaertspel, (no 344) is van eene oorspronkelyke vinding, ryk gekleurd en dusdanig uitvoerig en tevens breed geschilderd, dat hetzelve in der waerheid niets te wenschen overig laet. Het hangt in de buerschap der vier leeftyden van den H. Wiertz en kan onmiddelyk met dit laetste vergeleken worden. De ruimte tusschen beide is onmeetbaer en de H. Wiertz heeft aen den hanger der twee stukjes geene dankzeggingen te doen. De goede ouders, (no 263) is een stukje van overgang welkers kleur en uitdrukking zoo aengenaem zyn als de samenstelling eenvoudig en wys is. De kleine flikkerlichtjes opsommige byvoorwerpen hebben ons echter niet bevallen. Het beste tafereeltje van den H. De Block, staet in het katalogus niet en is getyteld Hooge wysbegeêrte. Een drinker by een ton gezeten, is in dien gelukkigen staet van zelfvergetelheid | |
[pagina 182]
| |
die onfeilbaer de felste smart en het diepste leed verbant. Hier zou het moeilyk vallen te zeggen wat er, of de samenstelling, of de penseeling den hoogsten lof verdient, zoo eenvoudig, geestig en waer zyn de eersten, zoo vurig, breed en natuerlyk de anderen. In ons gedacht is de H. De Block een der meesters welke by het nageslacht de faem onzer huidige schilderschool zullen doen gelden. Wy zouden den H. Johan Janssens, die van zyne oude schilderwyze heeft afgezien om er eene betere, eene levendigere aentenemen, veel meer lof toezwaeyen, indien zyn onderwerp het gebroken potje, ons zulks niet verhinderde. Zulke onderwerpen, verre van geest en lust aenteduiden, verraden gebrek aen smaek in den kunstenaer die ze kiest. Dit schildery is wel geschilderd, geteekend en gekleurd. De H. Jacquand, te Parys, heeft zich by de laetste pronkzael te Brussel, roem en eer verworven met zyn tafereel angelo van Foix. Heeft hy die te Antwerpen, met den Rubens by het doodbed zyner moeder, staende gehouden? Sommigen beweren zulks, anderen het tegenovergestelde. Veeleer zouden wy tot het laetste dan tot het eerste gevoelen overhellen; want buiten het dichterlyke dat er in het gedacht ligt opgesloten, en de waerheid met welke den aert der stoffen is gekenteekend, vinden wy op dit doek eene zwarte, magere, drooge en dus onaengename kleur, eene zeer berispelyke teekening, en in de uitdrukking der wezens iets dat ons in het eene bezyden de waerheid, in het andere onedel voorkoomt. Het tafereeltje de aenbidding is integendeel goed van uitdrukking; maer ook de teekening en de kleur van hetzelve zyn onvoldoende. De H. Kremer, heeft slechts een enkel tafereeltje, de vrolyke jagtstrooper, ten toon gehangen. Al te lang en al te gunstig is de naem van den H. Kremer bekend om ons de moeite te laten onzen lezeren te zeggen dat dit schildery aengenaem gekleurd en meesterlyk gepenseeld is. Er blyft ons niets overig als onze ontevredenheid over de karigheid van dezen meester uittedrukken. Een schoon en verdienstelyk tafereel is de Rafaël en de For- | |
[pagina 183]
| |
narina, (no 295,) door den H. Mathieu, te Leuven, het vleesch der Fornarina is schoon van kleur en goed geteekend, alle vlakten en diepten zyn in hetzelve natuerlyk bewaerd. De kleur van den H. Mathieu heeft veel samenhang en kracht, en welligt zouden zyne gewrochten nevens die onzer beste meesters mogen gesteld worden, indien zyn ongelukkig systema van altoos schreeuwende draperyen op zyn voorplan te werpen, het oog niet onaengenaem terugstiet. Zulks heeft de H. Mathieu in zyn mansportret (no 296,) niet gedaen; ook gaet hetzelve voor een der beste onzer pronkzael door. De H. Noterman, te Antwerpen, heeft onder het no 300 en de tytel een voddenwyf, een goed tafereel ten toon gebragt. In alle de byvoorwerpen is de natuer met eene onnavolgbare volkomenheid behouden. Samenhang en figuren zyn goed, doch wy hebben moeite ons het dagligt op het voorplan, nevens het kaerslicht op het tweede plan, uitteleggen. De H. Daneels, is zyn onderwerp in de schoone roman van onzen medewerker den H. Conscience, de Leeuw van Vlaenderen, gaen zoeken, maer ongelukkiglyk heeft hy den geest van den schryver niet genoeg verstaen om te gevoelen dat men de bewegingen der personaedjen niet overdryven mag; indien men wil dat een tafereel indruk make. De H. Daneels belooft als schilder iets te zullen worden wanneer hy van zyne overdrevenheid zal teruggekeerd zyn. De H.F. De Braeckeleer, heeft veel tyds besteed aen het opmaken der schoone brug welke wy, tydens de feesten voor Rubens, op het oppereinde der Meir gezien hebben, en hiervoor verdient hy de erkentenis van alle onze land- en stadgenoten; doch hierin is ook welligt de rede te vinden van al het geene men ontvoltooid in 's mans tafereel, het krakeel na het kaertenspel, (no 390) kan aentreffen. Dit vrolyk bedryf is geestig en eigenaerdig in samenstel en uitdrukking, zoo als alles wat de H. De Braeckeleer voortbrengt; de kleur en de uitvoerigheid alleen laten te wenschen overig. Voor tafereelen van middelmatigen omvang is de H. Dyckmans, te Antwerpen, ongetwyfeld de uitvoerigste schilder in Europa. | |
[pagina 184]
| |
Zyne Groenmarkt te Antwerpen, heeft het rare voorregt genoten, te gelyk en even zeer aen het publiek en aen de kunstkenners aentestaen. Aengenamer, warer, bevalliger de natuer tot in hare kleinste bezonderheden nabootsen, is onmogelyk, en nogtans is de schilder niet in het kleine, in het beuzelachtige vervallen. Dit tafereel is voor den H. Dyckmans een ware zegeprael geweest. De H. Oscar Güet, te Parys, is een kunstenaer by wien het meestendeel onzer genre-schilders iets te leeren hebben. De kleur van zyn tafereel, de Vygenoogst, (no 399) is onaengenaem, de penseeling onvoldoende en de teekening niet onbespreekbaer; maer welke bevalligheid vindt men niet in de voorstelling; welke zachtheid, vriendelyk- en verscheidenheid in elk wezen! welke poëzy, welke beweging, welk leven in de figuren! De schoone kleur van de vlaemsche school op het tafereel van den H. Güet en het was het meesterstuk der pronkzael. Het bezoek aen de kraemvrouw, door den H. Schmidt, te Rotterdam, hangt juist nevens de Groenmarkt van den H. Dyckmans, en verliest niet te veel in die gevaerlyke buerschap. Onder den no 428 en den tytel het geernaetwyf, heeft de H. Spillemaeckers, een tafereeltje ten toongesteld, dat ons iets voor de toekomst van dien schilder laet hopen. De H. Winterhalter, een hoogduitsche kunstenaer te Parys gehuisvest, heeft met een enkel Vrouwenhoofd, aller goedkeuring weggedragen: ook is het schier onmogelyk iets beters geteekend, fyner gekleurd en uitvoeriger gepenseeld, aentetreffen. De goede portretten zyn in onze pronkzael klein in tal. Als de beste derzelve zullen wy de volgende aenteekenen: (no 181) Mansportret door Mej. Isabelle Snyers. Een huisgezin in rouw, (no 198) door den H. Van der Haert is teenemael onberispelyk als teekening; doch de koloriet is zwart en droog. Een Mansportret (no 296) door den H. Mathieu, en het portret van den H. De Falck, afgezant van den koning van Holland in België, (no 469) door den H.J.A. Kruseman, te Amsterdam. Het vak van Landschap- en Zeeschildering heeft dit jaer veel byval genoten; ook waren er een aental goede en eenige uit- | |
[pagina 185]
| |
muntende stukken in dien aert. Ook hiervoor zal het kataloog ons een leiddraed geven. Eer wy nogtans verder gaen, willen wy nog eenige woorden zeggen over de Hen. Venneman en Verheyden. - Wat de kleur en het penseel betreft, houdt de H. Venneman, zyn verworven naem staende. Die kunstenaer is een goed en aengenaem kolorist. Jammer is het dat hy veeltyds met onbeduidende onderwerpen optreedt. De Postuer-koop, (no 437,) door den H. Verheyden, is lustig en geestig van samenstel en voordragt; doch mangel aen samenhang in kleur en aen natuerlykheid van beweging en uitdrukking, in sommige personaedjen, laet er zich in gevoelen. De meid des Pastors, (no 487,) is beter van kleur en meesterlyk gepenseeld. De H. Verheyden is op weg om een onzer groote kunstenaers te worden, wy hopen dat hy volharden zal. - Nu tot de landschap-schildering. De H.X. De Cock, te Gent, is de eerste welke wy aentreffen en ongelukkiglyk moeten wy hem laken. Die schilder welke zich, over drie jaer, door een veel belovend schildery heeft doen opmerken, is sints dien tyd geen hairbreed vooruit gestapt. Wy wenschen vurig by de aenstaende pronkzael dit vonnis te mogen herroepen. De H. De Jonghe, te Cortryk, is en blyft een overgoed landschapschilder; zyn zigt in den ommestreek van Cortryk (no 46) is waerlyk iets dat de Franschen un tour de force zouden noemen; het voorplan gansch in schaduwe en nauwelyks een weinig zon op den achtergrond. Daerby blyft het tafereel nogtans waer, aengenaem en krachtig van kleur. De nos. 71, 72 en 73 door den H. Ducorron, te Ath, zyn aengename landgezigten. De H. Jones, te Brussel, schynt ons, ofschoon het de katalogus niet vermeld, een goed kweekeling van den H. Verboeckhoven. Hy volgt dien meester wat al te naby. Iemand die zien wil hoe men de natuer met charlatanismus vervangt, beschouwe het doek no 131, door den H. Lapito, te Parys. Een der beste zeestukjes welke wy hebben mogen aentreffen, | |
[pagina 186]
| |
is dit van den H. Lehon, te Brussel, onder het no 132, en den tytel Normandische visschers die, by een kwaed weder, schipbreuklydenden ter hulp snellen. In dit stuk is de natuer zonder overdrevenheid waergenomen; het water is doorschynend en heeft zyne natuerlyke beweging; het schuim is ligt en verspreidt zich gemakkelyk; de lucht is echter aen de regterzyde iets of wat te eentoonig; de figuren door den H. Huard getoetst, zyn onverbeterlyk. Niettegenstaende deszelfs ongunstige plaetsing heeft dit tafereel veel aenschouwers en veel bewonderaers aengetroffen. Twee kleiner tafereeltjes van denzelfden schilder de nos 33 en 134, zyn der kenners aendacht waerdig. De H. Marinus, die eenigen tyd na zyne benoeming tot Bestierder der Akademie te Namen, iets van zyn gewoonlyk talent verloren was, heeft ons getoond dat een ware kunstenaer wel eens verdwalen kan, doch nimmer in zyne dwaling kan volharden. Die schilder heeft een aental goede stukken op onze pronkzael. Als eene der beste van dezen zullen wy de wandeling op den boord der Schelde aenwyzen. Een goed tafereel dat mogelyk nog iets winnen zou met de lucht aen de regterzyde een weinig in tint op te klaren. Als een gedenken uit zyne onlangs gedane reis in Turkei, heeft de H. Fl. Mols, een lief tafereeltje ten toon gesteld, het voert voor tytel zigt van den tempel van Theseus en van het Acropolis te Athene. De H. Ruyten, heeft sints lang, als schilder van stadsgezigten, een welverdienden naem verworven. Het stukje dat hy dit jaer ten toon had, was allezins geschikt om dien roem nog te vermeerderen; het was wys en fraei van samenstel, aengenaem, verscheiden en natuerlyk gekleurd. Waerom de kommissie een zoo ongunstige plaets als het had, aen dit stuk gegeven heeft, is en blyft ons een raedsel. De naem van Schelfhout, is sints lang bekend en beroemd. Wy zullen ons dus van den last ontslaen de hoedanigheden van dien meester op te noemen en zeggen dat de (nos 173,) Winterzigt by eene ondergaende zon, en (419,) landschap te Arnhem, zyne faem niet verminderen zullen. Het no 420, is te gelyk door | |
[pagina 187]
| |
Schelfhout en Moerenhout, geschilderd. Beide zyn ongetwyfeld goede meesters en echter kunnen wy hun niet aenraden samen te werken; beider wyze is al te verschillend. De H. Ild. Stocquart, is een landschilder die ons veel schynt te beloven. Wy wachten hem op de eerste pronkzael, om ons gedacht over zyn talent vast te stellen. De deken der landschapschilders, de H. Van Assche, heeft ons niet vergeten, twee schoone tafereelen van hem (nos 191 en 192) getuigen tegen hen die beweren dat het vuer des geestes door de klimmende jaren wordt uitgedoofd. Het (no 213,) landgezigt, door den heer H. Verbeeck, te Antwerpen, bewyst ons dat die jonge schilder zyn reeds verworven naem kan staende houden. Vier tafereelen van den H. Verboeckhoven zyn er in de pronkzael, het beste der vier is twee schapen en een lam. Dit stukje is voor de steenplaet uitgekozen. Zeker is het niet slecht; maer ons dunkens had de kommissie een betere keus kunnen doen. Zigt by de stad Dortrecht, genomen, is de tytel van een fraei stukje van den H. Waldorp. dat ons de natuer in al hare waerheid voorstelt. Een jonge schilder die veel van de toekomst te verwachten heeft, is de H.E. Knudden, te Antwerpen. Het beste der twee stukjes welke hy heeft den toon gehangen, is het no 360, de Fruitvrouw. Het no 288, schoon aengenaem en wel uitgedacht als algemeen effekt, is wat te groen op het voorplan. Zoo haest de H. Knudden, zich van deze tint zal ontmaekt hebben, zal hy ongetwyfeld eene niet ongunstige plaets in de rei onzer stadszigtschilders bekleeden. De H. Robbe, te Cortryk, is een man die te gelyk als landschap- en als dierenschilder, op zyne werken een hoogen stempel van volmaektheid weet te drukken. In wat de schapen aengaet, kan hy mogelyk mededingers vinden, doch in het schilderen der ossen, koeën, ezels, geiten enz. is hy gewis de grootste onzer levende kunstenaers. Ofschoon 's mans tafereel dat wy onder het no 306 aentreffen, ons schoonheden van eerste klasse mag aenbieden, hadden wy liever gehad dat hy ons iets in ee- | |
[pagina 188]
| |
nen anderen aert had voorgesteld. Een man als Robbe, moet meer doen als de dieren in hunnen stand van rust nabootsen; aen hem hoort het dezelve met alle de woestheid hunner driften op het doek te doen leven. Wy hopen dat de H. Robbe, dien wensch, welke wy algemeen hebben hooren uiten, by de aenstaende pronkzael vervullen zal. De H. Roosenboom te 's Hage, is een goede navolger van Schelfhout. De hoofdkerk van San-Marco te Venetië, (no 309,) door den H. Sebron te Parys, is om de doorzigt en om den rykdom en den samenhang van kleur, de bewondering aller kunstkenners waerdig. De H. Sebron, is een dier weinige fransche schilders die hunnen roem by middel van het penseel en niet by middel van de pen behaeld hebben. Niet zoo veel zullen wy zeggen van den H. Tanneur, te Parys, die een waer talent verkwist met de natuer in alles te overdryven. Wy weten niet waerom de Franschen in het algemeen zoo ligt de schoone spreuk vaneen hunner beste schryvers vergeten: Rien n'est beau que le vrai, le vrai seul est aimable. De H. Van der Eycken, te Leuven, gaet misschien mank aen een gebrek dat juist is tegenovergesteld aen dit welk wy in de H. Tanneur en in de meeste schilders zyner natie hebben aengeduid. De vlaemsche schilder heeft een weelig, breed en ryk penseel, maer zyne gewrochten zyn meesttyds al te stil en te eenvoudig. De H. Jacob Jacobs, de bekende zeeschilder, heeft het op zich genomen ons met den Egyptische natueraert doen kennis te maken. Zyne tafereelen hebben vele uitstekende hoedanigheden; doch veeltyds ontbreekt er lucht in dezelve. Of dit de schuld des kunstenaers is, laten wy ter beslissing aen hen die de natuer in die streken hebben mogen gadeslaen. De H.Chr. Immerzeel, te Amsterdam, heeft zich in België op de gunstigste wyze doen kennen met zyn landschap voorkomende onder het no 401. Het meesterstuk in het vak van landschap, is buiten tegenspraek de rukwind (no 405) door den H. Koekkoek, te Kleef. Een | |
[pagina 189]
| |
woord is genoeg om het te kenmerken en dit woord is: Volmaekt. De H. Scheins, te Dusseldorf, is met roem de hoogduitsche landschapschool komen vertegenwoordigen. De Koolbranders in het bosch, (no 175,) is een dier stukken welke eene lange en gewetensvolle studie der natuer aenduiden. Samenstel en uitvoering alles is vol waerheid, vol dichtgevoel en wy zouden niet aerzelen hem op den eersten rang der kunstenaers uit dit vak te plaetsen, indien zyne kleur iets min ruw en meer dommigelig was. In de beeldhouwkunst is onze pronkzael ten hoogste begunstigd geweest. Het beeld welk het meest de aendacht en de bewondering heeft tot zich getrokken is het no 462, door Jozef Geefs, een schier naekt meisje bloemen in eene beek strooyende.Ga naar voetnoot(*) Dit beeld is zoo afgewerkt en zoo volmaekt dat het marmer als voor het oog wegtoovert om u niets dan de schoonste, de uitgelezenste natuer te laten bestaren. Alle kunstenaren welke Italiën bezocht hebben, aerzelen geen oogenblik dit gewrocht van onzen landgenoot te schatten nevens het volmaekste gewrocht des bytels van den grooten Canova, en zy die in onze school het meest om hunne zuivere teekening beroemd zyn, beweren dat hetzelve onder deze betrekking ongestoord het scherpste onderzoek kan doorstaen. Uit ganscher harte deelen wy in dien roemvollen zegeprael van onzen jeugdigen landgenoot mede. De H. Philomena over de dood en de zonde zegepralende, is een beeld van een gansch verschillenden aert. In het eerste zyn het de fynheid der vormen, de schoonheid der wezenstrekken, de weelderigheid van het geheel; in het laetste de strenge grootschheid en de zedigheid van vorm en stand die de verdienste uitmaken. Haesten wy ons te zeggen dat ook hierin de kunstenaer ten vollen geslaegd heeft en getoond dat hy zoowel in het gekleede als in het naekte, in het strenge en zedige als in het weelderig en liefelyke een uitstekende meester is. De stervende Kristin, door den ouderen broeder G. Geefs, | |
[pagina 190]
| |
gebyteld, is insgelyks een beeld van verbazende verdiensten en tot een graf bestemd. De liggende stand van dit beeld is kuisch en zedig, ofschoon de naekte deelen door de draperyen heen, tot in derzelver minste lynen zigtbaer blyven. Het hoofd is met de grootste uitvoerigheid behandeld en de handen en verdere naekte deelen zyn ook onberispelyk. De Beatrix door Aloïsius Geefs, de jongste broeder, is een goed en verdienstelyk borstbeeld. De H. Geerts, te leuven, heeft met het borstbeeld van Rafaël en dit van de Fornarina, die reeds bekend zyn, nog een beeldje de H. Maegd en het kind Jezus, en een borstbeeldje de jonge H. Johannes Baptista, ten toon gesteld. Het beeldje der H. Maegd is wel gedrapeerd, tenger en zwierig van vorm; edoch heeft ons het aengezigt een weinig zwaer toegeschenen. De jonge H. Johannes is een gewrocht dat eenieder zal bevallen en aen den H. Geerts eene schoone plaets onder onze goede beeldhouwers doen toekennen. Een jonge beeldhouwer wiens naem ons nog niet bekend was, heeft zich gunstig voor het eerste mael met een plaesteren beeld, half levens grootte, opgedaen. De schilderkunst, zoo luid de tytel van het gewrocht van den H. Malempré, doet ons veel hoop in de toekomst van dien jeugdigen kunstenaer stellen. Zyne teekening is lofwaerdig, zyne manier van modellen breed en keurig. Wy hopen dat het staetsbestuer aen dien beeldhouwer de gelegenheid zal verschaffen iets in het marmer voorttebrengen.
j.t. |
|