Noord en Zuid. Jaargang 26
(1903)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |
Hobbezak.Onze Ministers, Kamerleden en Professoren hebben herhaaldelijk onze taal met nieuwe (niet altijd mooie) woorden verrijkt of bijna vergeten woorden weder in herinnering gebracht. Zoo leverde Minister Kuyper als bijdrage tot het Woordenboek het woord persmuskieten d.i. journalisten, die, iemand uithoorende om stof voor een artikel te krijgen, geestelijk werken gelijk de muskieten, zuigende tot de laatste druppel er uit is, m.a.w. hoogst onbescheiden reporters, een ministerieele schimpnaam, die een degelijk en beschaafd journalist zich niet behoeft aan te trekken. Prof. Treub doet het woord hobbezak herleven en dit woord, dat in mijn jeugd nog veel gebruikt werd, blijkt thans zoo onbekend, dat dadelijk overal naar de beteekenis gevraagd werd. In het Handelsblad van Amsterdam werd die vraag openlijk gedaan en onmiddellijk daarop verscheen het volgend artikel van onzen geachten medewerker J.E. ter Gouw: Dit is een samengesteld woord en bestaat uit hobbe en zak. Hobbe is de stam van 't oude werkwoord hobben, springen, dansen, waarvan 't frequentatief luidt: hobbelen, en dat verwant is met huppen en huppelen. Kiliaan geeft voor hobben: saltare, motare. Zak is hier figuurlijk gebruikt voor onbehouwen, menschelijk lichaam, en bij uitbreiding voor den mensch, maar in ongunstigen zin. Zoo spreken wij van een leugenzak, een goedzak, een papzak. In een kluchtspel van 1620 hebben twee wijven ruzie. De eene zegt: ‘Hoor wat Tryntgen, hoor wat, spreekt wat soet om de Bueren’.
en de andere daarop: ‘Ick wil niet, karonje, hart-gaeuwe, en trouwelooze sack!’
Breeroo gebruikt dit woord in het diminutief met een vleiende beteekenis: ‘Wel Vroutje, wat sel ick seggen? ick selt me Vrou eens vraghen,
Je bint seker al te goelycken sackje, dat me jou sou inde kou jaghen.’
Kiliaan kende reeds loghen-sack(mendax). Verder geeft deze 16e eeuwsche taalkenner het w.w. hob-sacken en vertaalt dit door: inepte saltare aut tripudiare, dare motus incompositos, hetgeen beteekent: op een onbeschofte manier dansen en springen, ongepaste bewegingen maken. | |
[pagina 70]
| |
Alles te zamen genomen, is hobbezak de benaming van een log, lomp lichaam, een mensch, die zich niet flink in postuur weet te houden, maar allerlei ongemotiveerde bewegingen naar rechts en links maakt, en in die beteekenis zal het ook wel in het door den vrager bedoelde Tijdschrift gebruikt zijn. Hilversum. J.E. ter Gouw. Met zijn gewone nauwgezetheid heeft de heer Ter Gouw nagegaan, wat ter zake dienende is en heeft met bewijzen gestaafd, wat hij beweerde. In den zin waarin prof. Treub het woord gebruikte heeft het echter niet uitsluitend den zin, dien men volgens het artikel van den heer Ter Gouw daaraan zou toekennen. De persoon kan bedoeld zijn, maar ook het kleed en wel naar de wijze, waarop het zit. Voor een halve eeuw heette nog bij de meeste Amsterdammers een vrouw, die in wijde, slecht passende kleeren gehuld (niet gekleed) was, die de kleeren wijd opbobbelend omgaven: 't is net een hobbezak! Dat zou moeten beteekenen: die vrouw ziet er uit als iemand, bij wie door woest of wild of langdurig dansen de kleeren zijn opgesjord, verschoven. Hadden de jongens wat wild gespeeld, zoodat de kiel bijna geheel door den riem naar boven was geschoven, wijde blazen op borst en rug vormende, dan klonk het bestraffend: Foei, wat zie je der weer hobbezakkerig uit!’ Prof. Treub noemde nu een kleed, dat altijd zoo zitten moest een hobbezak. Dankbaar dat het Handelsblad dadelijk het artikel van den heer Ter Gouw plaatste, werd onze vreugde getemperd door de plaatsing onder dat artikel met alle bewijzen en bewijsplaatsen, van een antwoord in drie regels, zonder eenig bewijs of eenige verwijzing, met de belangrijke mededeeling: Hoppezak is een zak met hop.Ga naar voetnoot1) Er werd echter niet naar hoppezak maar naar hobbezak gevraagd. De herinnering dat er aan het Guispad te Zaandijk een papiermolen staat de Hobbezak deed mij Boekenoogen, Zaansche volkstaal naslaan, waar het woord verklaard wordt: ‘Iemand die plomp, onbehouwen in zijn bewegingen is, of zoutzakkig, onbehaaglijk sukkelig loopt. Ook: iemand die er raar insteekt, die kleeren | |
[pagina 71]
| |
aan heeft, welke niet passen.’ De molen wordt gezegd zoo te heeten omdat hij ‘zeer lomp van model is.’ Een scheldwoord was 't vroeger niet, want we vinden hier vermeld, dat dit woord in 1606 als familienaam voorkomt bij leden van regeerende familiën in de Wormer. Van hobbezakkig lezen we de verklaring ‘onbehouwen in zijn bewegingen, zoutzakkig. Ook: onbeholpen gekleed, sokkerig in de kleeren.’ Niet alleen voor stijl en taal, maar ook voor woordverklaring en etymologie zijn de couranten de meest verderfelijke vijanden. Immers enkele dagen nadat het geruchtmakend woordje in behandeling genomen was putte het Handelsblad uit de Frankfurter Zeitung de wetenschap, dat ook in Duitschland het woord ‘Hoppesack’ bestaat voor een niet zeer sierlijk kleed. Wij vinden het daar gebruikt in een grappig gedicht, dat te Mainz in een Carnevalsvereeniging is voorgedragen en getiteld is: ‘Das fidele Schnauferl’, waarmede een automobiel is bedoeld. Een der coupletten beschrijft den man die in zulk een rijtuig zit, aldus in het dialect der streek: ‘Mit Metzgerkapp' un Eppelfrack
Schluppt er jetzt in en Hoppesack;
Er sieht dann in seinem Wage
Wie en verkratzter Kater aus
Mit seine grosse Aage’.
Maar er was niet naar hoppezak gevraagd, maar naar hobbezak wat met hop, hgd. Hopfen niets te maken heeft. Dat ned. bb afwisselt met hgd. pp komt zeer vaak voor: ned. rib, hgd. Rippe: maar de vermelding van Hoppesack zou Nederlanders weer aan hop doen denken, bovendien hoe weinig hebben wij Nederlanders met hop te maken. Binnen onze grenzen hebben de meesten nooit hop gezien. Hoppesack als scheldwoord is in hgd. iemand die evenals een zak met hop een zeer grooten omvang heeft, maar heel weinig inhoud, meest wind. In het aangehaalde versje wordt noch dit, noch het ned. bovenaangehaalde woord bedoeld, het is hier alleen een vormelooze, wijde zak, alsof 't voor hop was, nl. de wijde stofmantel van den automobilist. Ten slotte zij hier aangestipt, in strijd met allerlei beweringen, dat dit hgd. Hoppe volstrekt niets met hüpfen (huppelen, springen, dansen) gemeen heeft. d. B. |
|