Noord en Zuid. Jaargang 24
(1901)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 248]
| |
Verscheidenheden.Keulen.De gewone verklaring van den naam Keulen is, dat het de vervorming is van Colonia Agrippina, een naam, dien Nero aan deze kolonie gaf, ter eere zijner moeder Agrippina. Thans zoo leest men in de courant, zou Emile Gautier beweren, dat Cöln niet afstamt van Colonia Agrippina. De courant neemt zoo iets over zonder te onderzoeken, wat er waar van is. ‘Cöln komt niet van Colonia, zoo heet het, maar omgekeerd. Cöln is in de Germaansche aardrijkskunde een welbekende naam In Berlijn vindt men een Cöln, zoo ook in Beieren, in Oost-Pruisen, in Pommeren, enz. In Beieren vindt men bovendien nog een Köllenbach. Moeilijk is het aan te nemen, dat dit alle Romeinsche koloniën waren! Cöln is volgens Gautier de schrijfwijze van het Nederduitsche woord Kuhlen - gaten, slooten, grachten. In Nederland heeft men Kuilen. De Kuhlen (Cöln) in Berlijn lagen achter het slot. Alleen in Westfalen komt de naam Kuhlen achtmaal voor, zoodat Kule, Kuhlen, Keulen in de Germaansche aardrijkskunde als een bekende plaatsnaam mag gelden. De Romeinen hebben te Cöln een kolonie gesticht, en daar Cöln en Colonia denzelfden klank hadden, hebben zij de plaats Colonia genoemd.’ In afwachting, dat we de bewijzen van deze bewering in handen hebben, blijven we bij deze mededeeling tamelijk onverschillig. Het is niet in overeenstemming met de wijze, waarop benamingen ontstaan, te beweren, dat de Romeinen eene kolonie stichtten op eene plaats, die Cöln heette en dat ze toen op hot vernuftig denkbeeld kwamen,.... die colonie om die reden.... colonie te noemen! Daar is zeer zeker een Köln ad Spree en Köln a/d Elbe e a. maar steeds met K gespeld en deze ontleenen hun naam niet aan mnd. Kule = Kuil, maar aan mnd Kule = knuppel, stang, paal. En dat woord staat naast Köln of Cöln van colonia en wijst op plaatsen aanvankelijk op palen gebouwd, denkelijk vindt men wel geen Köln midden in het land, maar altijd aan rivieren of meeren, wellicht ook wel aan de zee. Wij zijn zoo vrij te gelooven, dat Cöln a R. zijn naam ontleent | |
[pagina 249]
| |
aan Colonia Agrippina en Köln a/S. aan Kule = paal, totdat Emile Gautier of een van hen, die zijne mededeeling wereldkundig maakten, door afdoende bewijzen zal hebben aangetoond, dat wij ongelijk hebben. Vgl Colonia, hgd. Cöln, ned. Keulen, fr. Cologne eng Cologne, alles namen op den klank af naar den aard der taal gespeld en die geen overeenkomst vertoonen met Kule maar wel met colonia. Het ned. Kuilen is den Heer Gautier als plaatsnaam bekend; ons is 't onbekend; wel kennen we een Kuilenburg of Culenborg, dat we echter niet uitspreken als Keulenborg of Keulenburg, wat we toch moesten doen, als de bewering van den heer Gautier doorging. Zelfs de regeering van Pruisen plaatst zich tegenover den oorsprong van den naam Keulen op een geheel ander standpunt dan Gautier. In 't begin van Maart dezes jaars werd uit Keulen naar de hooge regeering te Berlijn de vraag gezonden of de officieele spelling was Cöln of Köln, het oorspronkelijke stuk kwam terug zonder antwoord, maar de K was doorgehaald en er was een C boven geplaatst. Alsdus lezen we in het Berlijnsch dagblad der Tag. Deze week heeft het weekblad Jugend dit feit in handig verzonnen teekening in beeld gebracht. 30. III. 1. d. B. | |
Beeldspraak.‘Zoo heeft dan wellicht het reeds in 1889 door Prof. Naber gelegde ei, dat inmiddels vlijtig door vogels van diverse pluimage is bebroed, kans om uit te komen. Zal het leclijke jonge eendje blijken een zwaan te zijn?’ Het stoute beeld van den eierleggenden Professor willen wij voor een oogenblik annnemen; men zou van een plan door een officier of een koopman ontworpen of van een aangenomen voorstel door zoo iemand gedaan, kunnen zeggen: ‘Dat 's een koekje van zijn deeg!’ zonder dat men daarbij aan een bakker behoeft te denken en dus kan bij een professor wellicht ook van het leggen van een ei gesproken worden, zonder dat men daarbij aan een vogel behoeft te denken. De leeraar in Natuurlijke Historie, van wien deze beeldspraak afkomstig is, zal wel aan den titel van Vosmaer's werk gedacht hebben, toen hij van ‘Vogels van diverse pluimage’ | |
[pagina 250]
| |
sprak. Of het in de natuur voorkomt, dat een zelfde ei achtereenvolgens door verschillende vogels bebroed wordt, zou ik niet kunnen zeggen, wèl heb ik gelezen, dat bij sommige vogels het mannetje en het wijfje elkaar soms afwisselen gedurende den broeitijd. Maar of die diverse broeiers wetenschappelijk erkend worden of niet, doet er niet toe. Het beeld van het ei als voorstelling der eerste gedachte of van het eerste plan aangenomen zijnde, past daarbij het beeld der verschillende vogels, die het ei bebroeiden, d.i. die het plan uitwerkten ieder op zijne eigene wijze, die het plan (alweer een beeld) tot rijpheid wilden brengen, en dus dat ‘kans hebben om uit te komen’ past volkomen in den vorm, aangenomen zelfs, dat de wetenschap mocht uitgemaakt hebben, dat die kans er altijd is, d.i. bij alle eieren, die lang genoeg bebroed worden. Maar nu! De vraag of het leelijke jonge eendje zou blijken een zwaan te zijn! De schr. denkt hier aan Andersen, maar wij vragen onwillekeurig, wat voor een ei het was: de Schr. spreekt er over als over iets bekends. Was 't een eendenei of een zwanenei? Hoe kan de Schr. van een leelijk jong eendje spreken? Is 't dat, dan wordt 't geen zwaan. 't Beeld zou waar zijn, als er stond (nog altijd hulde aan Andersen). Zou er een leelijk jong eendje of een zwaan uitkomen? * * *
Ziedaar veel woorden over een enkele beeldspraak; de lezer zal uit het geschrevene zien, op hoeveel zaken men te letten heeft, als men zich van juiste beeldspraak wil bediennen. Slechte beeldspraak is valsch vernuft en maakt belachelijk, goede beeldspraak is zeer moeielijk te schrijven. Het best is, zich schrijvende, niet buiten den kring der gewone, bekende en gemakkelijk te verklaren beeldspraak te wagen, maar lezende steeds elke beeldspraak te ontleden, te verklaren en daarbij te onderzoeken, in hoeverre het gebruikte beeld, in zijn geheel en in de bijzondere deelen juist d.i. waar is. Zoo kan men er langzamerhand toe komen, zelf nieuwe en juiste beelden te gebruiken, die men niet maken kan, maar die zich weldra als van zelf bij ons komen opdringen. | |
[pagina 251]
| |
Danse macabre.In zijn interessant artikel ‘Iets over Doodendansen in Nederland’ (Noord en Zuid XVI, 1-20) brengt Dr. Stoett de Fransche uitdrukking danse macabre ter sprake, van welker afkomst en eigenlijke beteekenis nog geen alleszins bevredigende verklaring te geven was. Intusschen heeft professor Gaston Paris in Romania (Janvier 1895, tome XXIV, 129) in een kort artikel over die veelbesproken uitdrukking eenig licht doen opgaan, dat verdient ook voor anderen dan voor de lezers van genoemd Fransch driemaandelijksch tijdschrift te schijnen. Prof. Paris ziet in Macabré (dit is de vorm, waarmee men rekening moet houden en niet macabre, welks stomme e het gevolg is geweest van een leesfout in sommige uitgaven) een volkswoord voor Macabé dat natuurlijk = Macchabaeum, welke bijbelsche naam gelijk andere, in de Middeleeuwen een familienaam zou zijn geworden. Neemt men dit aan dan geeft de regel uit Jean le Fèvre's Respit de la Mort (v.h. jaar 1376): Je fis de Macabré la dance
aanleiding om in de 14e eeuw ín Frankrijk het bestaan te veronderstellen van zekeren Macabré die òf geweest is dichter van een gedicht, dat Le Fèvre in zijn Respit d.l. M. heeft nagevolgd òf schilder van een doodendans, die Le Fèvre hoeft opgewekt tot 't maken van zijn werk Het laatste acht Prof. Paris het waarschijnlijkst ondanks dat Dr. Seelmann in zijn studie in het Jahrbuch des Vereins für Niederdeutsche Sprachforschung (XVII) zegt, dat 't oudste doodendans-gedicht niet gemaakt kan zijn naar aanleiding van een schilderij van den doodendans De Fransche geleerde voedt goede hoop, dat het onderzoek van geleerden of kunsthistorici na verloop van tijd zijne gissing tot een waarheid zal maken. Het vermoeden, dat Macabré = Macabé = Macchabaeum wordt op verassende wijzebevestigd door de bij Ant de Roovere († 1482) in onze taal gebruikte uitdrukking Machabeus dansGa naar voetnoot1). Wij willen alvorens dit stukje te eindigen de opmerking vermelden, die Prof. Paris te recht maakt, dat nam. het Duitsche woord Totentanz en natuurlijk ook ons woord doodendans een ver- | |
[pagina 252]
| |
keerde voorstelling geven van het eigenlijke wezen van een ‘doodendans’; het is geen ‘dans van dooden’ maar ‘dans van den Dood’ met levenden, die hij dwingt mee te doen en die den dans niet kunnen ontspringen. Het Spaansche Danza della Muerte, het Eransche Danse de la Mort zijn dus juister Warfum. G.A. Nauta. | |
Door de(n) bank.Het doel van dit stukje kan niet zijn om iets nieuws in 't midden te brengen wat den oorsprong van bovenstaande uitdrukking betreft; wij verwijzen daarvoor naar dit Tijdschrift, jaargang XIX, 28 en het Ned. Wdb. II, 975. Alleen noemen we om de literatuur over de zegswijze vollediger te maken het 6e deel, bl. 128 van Bilderdijk's uitgave van Huyghens' Korenbloemen, waar op een prototype doorbaens of doorbanings gewezen wordt, welks bestaan de dichter echter door geen enkel citaat bewijst. We kunnen dus vermoedelijk deze proeve van woordafleiding gelijk meerdere van het ‘Wonder van zijn leeftijd’ laten voor hetgeen ze is. Wij verzoeken de redactie voorts om een plaatsje ten einde de aandacht te vestigen op een noch door het Wdb. noch door Dr. Stoett vermelde variatie van de uitdrukking nam. door de mand. Wij lezen ze in den Gids van Juni 1895 (bl. 468): ‘Bovendien wil het geval nu eenmaal, dat er aan de meeste schilderijen eer te veel dan te weinig ruimte zit, zoodat door de mand de oude schilderstukken van de schaar niet zoo wonderveel hebben geleden’. Naast Dr. Stoett's vleesch- of vischbank krijgen we nu een vleeschof vischmand. Dat wij hierin geen verbastering van door de(n) band behoeven te zien, meen ik te mogen opmaken uit het Zuidnederlandsche door de(n) bot, met bot, botte = mand; Dr. Stoett, Nederl. Spreekwoorden enz. (bl. 50) ziet hierin bot = bos, bussel. Eenige niet genoemde bewijsplaatsen van door de(n) bank, zijn Beets, Camera Obscura (18e dr.) bl. 162: ‘Dat is, zooals de heeren mogelijk wel weten in de koestal, achter de koeien, de plek, waar de knechts deur den bank slapen, d.i. gewoonlijk. Voorts lezen we de uitdrukking bij De Brune, Wetsteen der VernuftenGa naar voetnoot1): | |
[pagina 253]
| |
Ons mannevolk is, deur de bank, in allerlei soorten van potterijenGa naar voetnoot1) voor den tijd, zoo zeer gekonfijt, dat zij, om den huwelix-plight aan hun bruits te betalen, zich met Pieter Aretijn niet eens hoeven te beraadslagen enz. Een derde vindplaats is nog Heemskerck Arcadia (uitg. v. 1729 Amst. bl. 71). Warfum. G.A. Nauta. | |
Meugebet.Beets, in zijne voorlezing: Het populaire (Verpoozingen bl. 13) schrijft: Het volk is te groot om de meugebet eener teleurgestelde eerzucht en de wrijfpaal der middelmatigheid te wezen. Geen wonder, dat het woord in de leesles met onze aanstaande onderwijzers voor de meesten, ja voor allen een kruis was, dat zich alleen door het verband in den zin - men hoorde als commentaar: dupe, speelbal - eenigszins het verklaren. Dat echter het meerendeel der ijverige normaalscholieren meer van de zaak wilde weten en voor de door hun logica opgedane wetenschap dankbaar waren, maar daardoor niet voldaan, bleek uit de vraag door een hunner gedaan: wat de eigenlijke beteekenis des woords toch was. Onze Groningers kregen er al spoedig een kijk op bij de herinnering aan 't werkwoord mogen in de door hen meermalen gebruikte beteekenis van houden van en hun blik op 't schijnbaar zoo raadselachtige woord was geheel helder, toen bet werd verklaard als de vergrootende trap van veel dus = meer, waarbij ter voorlichting de schim van aller betoudovergrootvader werd opgeroepen. De oorspronkelijke beteekenis: iemand, die steeds meer lust; wien men nooit genoeg kan geven, die zich ontwikkelt, waar het eten geldt, tot slokop en waar 't iets minder aangenaams geldt, bijv. harde woorden, slechte bejegeningen, tot dupe, speelbal was thans duidelijk. Dat het woord zijn weinige bekendheid te wijten heeft aan het feit, dat 't zelden wordt gebruikt, is even waar als 't omgekeerde. Slechts ééne vindplaats nog weet ik te vermelden, nam. bij Van de Venne in zijn Tafereel v.d. Belacchende Werelt (uitgave 1635) bl. 47, waar de kermishouder Tamme Lubbert in het gesprek met zijn vrijster Fijtje Goris zegt: | |
[pagina 254]
| |
Om heur goedtjen, of heur weten,
Maar wat is 't, sy is vermeten!
Houdse Lammert wat te spraack
't Is Moer Soetjen om vermaack.
Lycke-wel, je bent belustigh
Daarom segh ick jou wel rustigh
Waar dat Lammert is van daan,
En waar syn Moers hoenders gaan:
Meugh bet, Lamme-Soet-an-raker
Is een Vryer van Pyn-Aker.
Soetjen is van Dellif-gaauw;
Doch, 'ken weetet niets te naeuw.
Het woord meugeveel = slokop, vinden we o.a. in Bredero's Spaaschen Brabander vs. 1572:
Schijt Kooren-dragers en Bier-dragers, dees eet assen dijcker, Schijt Harmen vijftien pondt, schijt Robben, hij is soo hart assen spijcker, Dat issen meughe-veul, dat issen vraet, s'en buyck en voelt geen gront.
Het hier behandelde woord is ook ter sprake gebracht in het Tijdschrift van Ned. Taal en Letterkunde (VII, 311). Behalve het hier opgemerkte staat daar een verwijzing naar het Mnl. Woordenboek van Oudemans (IV, 386), waar nog een bewijsplaats van ons woord wordt aangehaald uit den Kindermoord van Herodes (bl. 26): Zou ik nu noodhulp zijn of schamper meugebed? Zie ook Noord en Zuid 9, 335; 10, 235. Warfum. G.A. Nauta. | |
Barves.Een eigenaardig taalverschijnsel illustreert het gebruik van het bovenstaande woord. In enkele deelen van Brabant en Limburg heet barrevoets = barves; wijziging van uitspraak, maar den oorsprong kent men niet algemeen en verstaat er dan door bloot of naakt of onbedekt, zoodat men ook barves gebruikt van heeren en dames die blootshoofts gaan en ook van dames, wier japon van onder te lang en van boven te kort is. |
|