Aan Brugge. (Beantwoording eener vraag, voorkomende op blz. 45 van den 23n jaargang).
‘Tot hoelang is Brugge de residentie der graven van Vlaanderen en hertogen van Brabant geweest?’
Zoolang het gebied der graven van Vlaanderen zich alleen uitstrekte over dit gewest en Henegouwen (tot 1280 aan Vlaanderen), kon men zeggen, dat Brugge de grafelijke residentie was. Lodewijk van Male nu stierf in 1384 en werd opgevolgd door zijn schoonzoon Filips den Stouten, hertog van Bourgondië. Op dezen volgden Jan zonder Vrees en Filips de Goede; deze laatste hield zich wel vaak in Brugge op en stierf er in 1467, maar men kan niet zeggen dat hij die stad tot zijne uitsluitende residentie maakte. In 1430 hertog van Braband geworden, waren zijne opvolgers Karel de Stoute en Maria, behalve graven van Vlaanderen, ook hertogen van Braband. Beiden liggen te Brugge begraven.
Maximiliaan, Maria's echtgenoot, heeft drie maanden in Brugge gevangen gezeten, maar dit kan men ook geen resideeren noemen.
Van Filips den Schoonen af tot en met Filips II waren de graven van Vlaanderen tevens koningen van Spanje en hadden hunne residentie te Madrid. Dan volgen de aartshertogen Albertus en Isabella, resideerende te Brussel; en zoo voortgaande vinden wij als dragers van den grafelijken titel de koningen van Spanje Filips IV en Karel II, verder de Duitsche keizers Karel VI, Maria Theresia, Jozef II, Leopold II en Frans II tot 1794, die geen van allen Brugge bewoond hebben.
Men kan dus gevoegelijk als antwoord op de gestelde vraag zeggen: tot in het jaar 1384 was Brugge de residentie der graven van Vlaanderen en de hertogen van Braband hebben als zoodanig nooit te Brugge vertoefd, wel van tijd tot tijd als graven van Vlaanderen. Het grafelijk hof is thans het paleis van justitie.
J.E. ter Gouw.