Noord en Zuid. Jaargang 24
(1901)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdNijdas.Ga naar voetnoot1)Zou bij de vorming van dit woord door de spraakmakende gemeente de bijgedachte aan een Judas - een valsch, verraderlijk mensch - zich misschien hebben doen gelden, zoodat men te gelijker tijd aan een nijdigaard en aan een Judas gedacht heeft, en den kop van het eene woord aan den staart van het andere heeft vastgemaakt? Hetzelfde is - Prof. Dr. J. Verdam merkt het op in Noord en Zuid XXI, 423 - bij domineer met dominee en meneer geschied. Men heeft dan als 't ware willen zeggen: een Judas (een verrader) is hij wel niet, maar een nijdas (een nijdige vent) is hij toch wel. Mij is meermalen verteld van twee heeren Sweerts de Landas, waarvan de een die bij de zeemacht dient, de Zeedas genoemd wordt in onderscheiding van den ander, die te lande dienende, de Landdas geheeten wordt. Kan het met nijdas niet op dezelfde wijze gegaan zijn? Dat het woord eidas daarbij ook een zekere rol vervuld heeft, behoeft men daarom nog niet te ontkennen. Maar wel is het opmerkelijk, en pleit het voor mijne gissing - want meer dan eene gissing is het niet - dat, zoo ik mij niet bedrieg, het woord nijdas altijd op mannen en nooit op vrouwen wordt toegepast, evenals gelijk van zelf spreekt, met de benaming een Judas het geval is. Mr. C.B. |
|